We hebben gezien in deel 2 dat sommige particlecampagnes zeer succesvol waren, maar de resultaten met boilies steken er met kop en schouders bovenuit. De kracht van de boilie zit hem in de volgende punten:
- Witvisbestendigheid
- Het kauwapparaat van de karper is min of meer ingesteld op het verwerken van hard aas (keeltanden)
- Voercampagnes hebben een enorm hoog rendement omdat het aas (= harde boilie) net zo lang blijft liggen totdat de karper het gevonden heeft. De azende karper vindt dus altijd aas (op de aastijd is het voer dus nooit op of uit elkaar gevallen).
- Er hoeft minder vaak te worden ingegooid zodat de stek zo min mogelijk wordt verstoord. Opmerking: in het geval van positieve dressuur op boilies komen de karpers zelfs af op het plonsgeluid van het lood en op het geluid van op het water neerkomende boilies. De klap van een stuk lood van 50 gram op het water hoeft dus niet bij definitie de vis te verjagen, ook al is het maar 50 cm (of minder!) diep.
- Het vissen op grote afstand krijgt er een dimensie bij: we kunnen vrij makkelijk grote afstanden overbruggen (zwaar lood en stevig hard aas) en we kunnen vrij makkelijk op die afstand voeren (katapult). Zo wordt het mogelijk om met klein aas op lange afstand optimaal te vissen.
In bovenstaande 5 punten schuilt de kracht van de boilie, even los gezien van de hair(rig) én als we ervan uitgaan dat de boilies, wat samenstelling betreft, in orde zijn (de karper accepteert ze dus).
Alvorens een groots opgezette voercampagne met boilies te bespreken, eerst nog iets over voerhoeveelheden. Hoe bepaal je hoeveel er gevoerd moet worden? Wel, dat is eigenlijk niet exact te bepalen in de zin van ‘zoveel kilo en niets meer of minder’. Het bepalen van de voerhoeveelheid in zijn algemeenheid is vooral een gevoelsmatige zaak die beïnvloed wordt door een aantal factoren:
- Hoeveelheid witvis (in geval van zachte aassoorten)
- Wel of geen sterke stroming
- De grootte van de karperpopulatie
- Gevoelsmatige indruk van het water: zullen ze fanatiek azen of niet? Vaak is het een bepaald weerbeeld, een bepaalde sfeer, die indirect duidt op actieve of passieve karpers
Vooral met mais e.d. denken we dat er eerder te weinig dan te veel gevoerd wordt. Met boilies is het wel degelijk mogelijk om te veel te voeren: het ‘opstapel-effect’ zorgt er dan voor dat je de eerste sessies niets vangt en je een paar dagen moet wachten voordat de stek is leeggegeten.
Stel we beginnen zondag met het voeren van 100 boilies. Dat houden we consequent vol t/m donderdag. Neem ook aan dat de karpers 50% van het op de voerplek aanwezige voer opeten, met andere woorden: er wordt te veel gevoerd. Zondagavond liggen er 100 boilies, maandag komen daar weer 100 bij, maar er liggen er nog van 50 van afgelopen zondag. Maandagavond liggen er dus 150 boilies. Daarvan worden er nu 75 opgegeten. Dat is meer dan in de nacht van zondag op maandag omdat:
- De karpers het aas reeds kennen, al is het maar kort
- Er meerdere karpers op de voerplek zijn gekomen
Dinsdagavond komen er weer 100 boilies bij en er liggen er dus 175 boilies op de voerplek. Daarvan wordt wéér de helft opgegeten zodat er woensdagavond een kleine 190 boilies liggen, enzovoorts. Het uiteindelijke aantal stabiliseert zich in de buurt van de 200 boilies omdat nu de hele op de voerplek aanwezige karperpopulatie van de boilies eet, namelijk 100 boilies per keer. Als we nu donderdagavond ophouden met voeren dan liggen er vrijdag dus nog 100 boilies en pas zaterdag is de stek boilievrij en kan met succes gevist worden. Conclusie van dit verhaal is dat als een voercampagne met boilies niet direct vis oplevert het verstandig is om:
- de eerste vangstloze sessie niets meer bij te voeren
- het de volgende dag, of de dag daarop, nog eens te gaan proberen
Natuurlijk is het hier geschetste voorbeeld een model, ofwel een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Zo is het percentage van 50% verzonnen en kan in werkelijkheid best hoger of lager liggen, of zelfs elke dag wisselen als gevolg van weersinvloeden of verstoring van de stek om de één of andere reden. Dit droog en theoretisch gedoe is een uitleg van een verschijnsel dat we in de zomer van 1984, maar vooral in de winter van 1984/85 herhaaldelijk hebben meegemaakt.
Verslag van een groots opgezette voercampagne met boilies (september- december 1984)
Eind augustus, zeg maar begin september 1984, begonnen we te voeren met varkensvoerboilies en forellenvoerboilies. Vanaf 11 oktober kwamen daar de aardbeienboilies op HNV-basis voor in de plaats, alsmede ook aardbeienboilies op niet-HNV basis. De gevoerde hoeveelheden hebben we consequent zo nauwkeurig mogelijk bijgehouden en staan vermeld in tabel 2.
Een tweetal zaken die we uit de tabel kunnen afleiden:
- Naarmate de voercampagne langer duurt worden er minder boilies gevoerd per gevangen karper. Dit blijkt uit de Boilies/K kolom over de maanden september t/m november.
- Het begin van de koudere tijd , dus de maand december, wordt duidelijk zichtbaar omdat er plots minder gevangen wordt maar meer gevoerd. Nu kan het zijn dat we hier een fout hebben gemaakt omdat dit minder vangen in december te maken kan hebben met het meer voeren in die maand. Er blijkt dus een foute tendens om meer te gaan voeren naarmate er minder gevangen wordt!
Deze voercampagne verschilt fundamenteel met particlecampagnes omdat de voorbereidingstijd geheel ontbreekt. Er werd gelijk gevist en gevoerd. Dit heeft een groot voordeel omdat je zo tijdens het vissen te weten komt hoe de karpers zich op een bepaald moment gedragen. Je kan de voercampagne dus bijsturen door meer, minder of helemaal niet voeren. Bovendien, met het oog op doortrekkende karpers, onderschep je er meer die dan ook gevangen kunnen worden. In een vis(sessie)loze voorbereidingsweek eten zulke vissen het voer op en trekken weer verder. We kunnen met 100% zekerheid zeggen dat de trek van karpers vanaf eind november / begin december nog plaatsvindt. Zelfs in slechte weersomstandigheden (= zeer koud water) zijn de vissen nog in staat om kilometers te zwemmen.
Een tactiek die vooral in het najaar en in december goed werkte, was de volgende: Op momenten dat je denkt ‘morgen wordt het goed weer’ of ‘vannacht wordt er goed geaasd’ etc. is het vaak de moeite waard gebleken om de dag van te voren zeer veel boilies op een relatief kleine oppervlakte te voeren. Dat kunnen er rustig 400 zijn en dan op een beperkt aantal vierkante meters. Vooral in december leidde zulks tot formidabele vangsten tot vier stuks per dag. In een groot aantal gevallen lukte dit dus, en als het niet lukte dan hadden we te maken met het reeds beschreven opstapeleffect en was het de moeite waard nog één extra dag te wachten tot alles op was.
Tijdens intensief voeren kom je er op de manier bijvoorbeeld achter dat karpers nachts azen zonder ’s nachts te vissen. Nu is het ’s nachts azen niet zo bijzonder natuurlijk, maar voor december ook weer niet zo vanzelfsprekend. We hebben in die maand nog wel enkele uurtjes in het donker doorgevist, en onder ongunstige omstandigheden (spiegelglad water / mist / koud / heldere of volle maan) toch nog karper gevangen.
Dankzij deze voercampagne werden er ontzettend veel karpers gevangen in vergelijking met voorgaande jaren. Toch mag niet de indruk bestaan dat we dan ook alles hebben gevangen wat er rondzwom. Een vervelende wintersterfte stelde ons in staat vissen te lokaliseren die er wél zaten, maar kennelijk nooit gevangen werden. Ondanks de boilies. In het idee dat als een karper zich eenmaal heeft laten vangen hij zich dan nooit meer zou laten beetnemen zit een kleine kern van waarheid. Zo ontdekten we karpers die slechts één keer zijn gevangen en daarna nooit meer. Deze vissen hebben de aantrekkingskracht van de boiliecampagne dus mooi weten te omzeilen, en dat terwijl er vissen waren die zich zes keer lieten vangen en dat soms met niet meer dan één dag tussenpoze!
De stek in de meest ruime zin van het woord heeft een oppervlakte van 2000 vierkante meter (50 bij 40 meter). Gedurende vier maanden hebben wij 13450 boilies gevoerd. Gemiddeld lagen er dus elke dag gedurende vier maanden zo’n 112 boilies. Dat is één boilie per 18 vierkante meter. De constante bezetting van deze basisstek en holding area schommelde tussen de 30 en 40 karpers. Stel we nemen daarvan het gemiddelde, dus 35 karpers. Dat wil zeggen één karper per 57 vierkante meter. Wat kunnen we hieruit opmaken? Als we nu nog even verder rekenen dan blijkt dat elke karper constant, elke dag gedurende vier maanden zo’n drie tot 5 boilies tot zijn beschikking had. Er waren dus altijd voor elke karper boilies te vinden en dat was een belangrijke zaak. Natuurlijk is het vrij moeilijk, zo niet bijna onmogelijk om bovenstaande gegevens met zekerheid vast te stellen (zoals permanente bezetting van de stek en de oppervlakte van de holding area) maar de kern van dit betoog mag er duidelijk uit blijken:
- Constant voer aanwezig
- Genoeg voor alle karpers!
Walter
Lees het vervolg in deel 4: Voeren op een kanaal of een rivier en nabeschouwing
Publicatiedatum 15-07-2016 / laatste update 15-07-2016