Inleiding freelining: de basisprincipes - Karper Idee

Inleiding freelining: de basisprincipes

 

Hoe het weer begon

Het was ergens rond 2005 toen me iets opviel: op de lokale dressuurput hier in de buurt werd maar moeizaam karper gevangen. En áls er iets gevangen werd, dan was dat nieuws dat strekte tot de toonbank van de hengelsportzaak. “Daar-en-daar is een karper gevangen, met een snowman pop-up, als stand-alone dus zonder voerboilies”. Natuurlijk, want menig karper maakte dat ‘ie wegkwam bij het aanschouwen van welk voertapijt dan ook. Het nieuws gonsde in het rond toen me nog iets opviel: dressuur of niet, witvissers hadden ‘gewoon’ last van karper. As always. En niet alleen dat, gewoon bij daglicht en op plekken waar een beetje boltrig-visser zijn aas voor geen goud zou ingooien. Nee, dat moest ’s nachts op de vierkante centimeter precies langs het kantje. Of onder die ene overhangende boom, langs of liefst onder een steiger en noem maar op. Natuurlijk, dat zou ik ook doen voordat ik de slaapzak in zou kruipen. Maar toch… azende karpers, overdag en op plekken die je niet zou verwachten. Ja, vaak gewoon op open water! Niks boom, kantje of steiger. En het verontrustende van alles: gewoon beet krijgen. Niet dat die witvissers daar iets aan hadden, want de lijnen braken hopeloos af en alle rompslomp betekende weer een paar brasems minder op de kant.

Hier klopte iets niet. De karpers zouden inactief moeten zijn, ergens weggedoken of doelloos hangend in een waterlaag. Azen was verboden totdat de duisternis zou invallen en dan alleen op plekken die enige vorm van bescherming zouden bieden in het Dressuur Eldorado.

Mijn gedachten dwaalden af naar de begintijd van het karpervissen. De tijd waarin er nog geen hair- en boltrigs waren en er thuis aardappels werden gekookt. Niet om op te eten, maar om mee te vissen. Ze waren visklaar als je er een fleurnaald inprikte en de zetmeelbal er geleidelijk vanaf gleed, terug de pan in. Aardappels werden algauw van de troon gestoten door ballen deeg, eveneens niet om op te eten maar om mee te vissen. Deeg gemaakt van schapenbiks, hennep, kattenvoer, forellenvoer of wat je ook maar wilde gebruiken. Zo verkocht de bakker vlakbij de Rijksscholengemeenschap in Breda aan de scholieren ‘kruimelkoeken’, gemaakt van bij elkaar geveegde kruimels. Het zou me niets verbazen dat de op het eind van de dag bij elkaar geveegde kruimels (van de grond, welteverstaan) de volgende dag een tweede leven in de kruimelkoek kregen. Het duurde niet lang of we maakten deeg van deze koeken, er hoefde niet eens paneermeel toegevoegd te worden. Ze waren visklaar en als je je brood was vergeten, dan at je ze gewoon op.

De puzzelstukjes begonnen in elkaar te vallen. Azende (maar schijnbaar onvangbare) karpers op de dressuurput, op willekeurige plekken en tijdstippen. Ze moesten gewoon de boltrigs en aanverwante aasjes niet meer. Dat moest het zijn.

Het bleek het ei van Columbus te zijn. Korte tijd later, aangekomen op de dressuurput, monteerde ik een deegbal van kattenvoer (ongeveer even groot als het spreekwoordelijke ei) aan een oude Rini Groothuis 1/0 haak – inmiddels botter dan bot, maar dat mag na 25 jaar in de kast te hebben gelegen. En uiteraard geen lood, alleen een lijn en een haak. Op de molens zat 30/00 Nash Bullet vislijn, dat was mijn dunste boltrig-lijn die ik kon vinden. Naar later bleek hopeloos te dik voor het doel waarvoor het ineens werd ingezet, maar als boltrigvisser had ik simpelweg niks dunners. Voor de gelegenheid had ik een oude Bruce & Walker 10’ compound taper afgestoft en het feest kon beginnen.

En feest werd het, gelijk al. Gewoon op klaarlichte dag. Inworp nummer 1, die niet op de plaats terechtkwam die ik voor ogen had, resulteerde in een ouderwetse strakloper volgens het boekje: de aluminiumfolie waker kroop in een constant tempo richting startoog en na ruim 25 jaar zwiepte ik de Bruce & Walker naar achter en was stomverbaasd: karper! Nou ja, alleen aanslaan was niet voldoende. Als vanouds moest je tijdens de aanslag naar achter rennen om de rek uit het nylon te krijgen. En natuurlijk was de nauwkeurig gevouwen aluwaker in geen velden of wegen meer te bekennen.

Deegbal karper freelinen
Alleen een lijn en een haak, verder niets.

De zojuist geschetste techniek wordt freelining genoemd. De deegbal wordt met behulp van een vers broodkorstje in de haakbocht (optioneel) en eentje daar waar de lijn de deegbal uitkomt (verplicht) op een grote haak gemonteerd. Die haak is zo groot om enig houvast in de bal te creëren en in redelijke verhouding moet staan tot het formaat van het aas. De deegbal in dit voorbeeld is zo groot als een kippenei en dient gelijk als werpgewicht, want de bal weegt ongeveer 50-60 gram. Verder niets. Dus nogmaals, en dat is heel belangrijk: géén lood! Je werpt het hele zaakje in met een ietwat soepele hengel, waarmee wordt voorkomen dat de deegbal er tijdens de worp vanafvliegt en achter je in de struiken belandt. Als de deegbal het water raakt hoor je een ‘holle plons’, wat een teken is dat de bal en de montering de worp hebben overleefd. In geval van diep water geef je het aas even de tijd om de bodem te bereiken, want vergeet niet dat ten gevolge van het krachtenspel een deegbal onder water minder dan 10 gram weegt en letterlijk naar beneden dwarrelt. (Want een groot volume – het kippenei – betekent evenzo een grote opwaartse kracht.) Als de lekkernij op de bodem is gearriveerd dan draai je voorzichtig de lijn onder water, hengel op de steunen (top richting aas), licht wakertje in de lijn en het is tijd voor koffie.

Definitie van freelining

Strikt genomen is freelining het vissen met slechts een lijn en een haak. Er zitten dus geen toeters en bellen op het systeem, want dan zou het geen freelining meer zijn. Deze omschrijving vind ik deels onjuist en in het vervolg zou ik freelining het liefst willen omschrijven als een techniek die erop gericht is de weerstand voor een aanbijtende karper zo klein mogelijk te houden. Dat is veel realistischer, want als je bijvoorbeeld met een licht schuifloodsysteempje vist dan ben je nog steeds uit op een systeem met zo min mogelijk weerstand. Zo visten we voor de boltrig-tijd met mais of kapucijners, met behulp een 15-grams schuifloodje (Arlesey Bomb) en een zo licht mogelijk wakertje in de lijn. Ook dat is in mijn optiek dus gewoon freelining, al zal het besproken systeem met de deegbal (alleen lijn + haak) minder weerstand geven.


In bovenstaande figuur kunnen alle denkbare systemen, gelet op de weerstand die een aanbijtende vis ervaart, worden geplaatst. Links in dit weerstandsspectrum bevinden zich de freeline systemen, en helemaal rechts in de figuur tref je de meest extreme boltrigs aan. Wat dit plaatje laat zien is dat freelining niets meer of minder is dan één van de vele technieken waarmee je op karper kunt vissen. Anders gezegd: het is niet stoffig of ouderwets, het hoort er gewoon bij. Iemand die dit hele spectrum aan technieken beheerst, heeft de mogelijkheid om de slimste techniek te kiezen in een bepaalde situatie. Dat kan freelining zijn, maar evenzogoed een boltrig systeem. Tegenwoordig is het echter zo dat de meeste karpervissers zich rechts in het spectrum bevinden en daar niet weg te branden zijn. Zoals ik in de inleiding van dit artikel al heb aangestipt, kan dat het verschil uitmaken tussen wel en niet vangen in geval van dressuursituaties (met name op afgesloten systemen).
Iets anders wat de figuur laat zien is dat er een interessante overgang is tussen de freeline- en boltrigsystemen. Zo zijn we trouwens in 1984 begonnen met het boltrigvissen, niet met vast lood maar met zwaar lood en backstoppers. We probeerden zo een stukje freelining in te bouwen tussen de wartel en de backstopper. Die systemen werkten vlekkeloos, maar achteraf gezien was er nauwelijks sprake van een ‘weerstandsloos’ stukje wegloop. Dat kwam door het gebruik van monkey climbers en swingers (veel te zwaar), dikke lijnen en een gebrekkige lijngeleiding bij het lood. Voor het systeem dat we in de begintijd gebruikten maakte dat niet uit, want het werkte. In een vervolgartikel zal ik laten zien dat het zeer goed mogelijk is om daadwerkelijk een stukje freelining tussen de wartel en de backstopper in te bouwen, waarmee je het beste van twee werelden kunt combineren in de vorm van een ultieme running rig.

We willen dus een systeem optuigen waarbij de weerstand tijdens de aanbeet zo klein mogelijk is. Maar er is nog iets belangrijks: freelining staat of valt bij de gratie van beetregistratie. Dat wil zeggen dat het subtiele systeem de aanbeten (maar ook wat daaraan voorafgaat) moet kunnen doorgeven, en dat is in de praktijk helaas niet altijd mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan sterke (zij)stroming, stormachtige wind, drijfvuil, een te grote afstand of erg diep water. Het systeem heeft net als elk ander systeem zijn beperkingen, en zal in de genoemde gevallen moeten worden aangepast of in zijn geheel niet inzetbaar zijn.

Gelukkig zijn er genoeg situaties waarin freelining wel inzetbaar is. Waar moet je dan op letten om een systeem te maken dat zo min mogelijk weerstand voor een aanbijtende vis geeft? Bepalend voor de totale weerstand van het systeem zijn zaken als lijndikte, het in het verlengde van de hengeltop laten lopen van de lijn, het aantal ogen op de hengel, het gewicht van de gebruikte waker en de manier waarop de waker in de lijn wordt gehangen. Dat is een hele mond vol, maar het mag duidelijk zijn dat als één van deze zaken niet deugt, het systeem als geheel minder goed zal presteren. Samengevat: van de haak tot de molen moet alles kloppen.

Lijndiktes: soepelheid en weerstand

Wat lijndiktes (nylon) betreft: 22/00 is de standaard – uiteraard niet in obstakelrijk water, maar in open water. Ga je dikker, dan betekent dat simpelweg minder aanbeten. Dit is een best practice, een ervaringsfeit uit de praktijk waar je niet al te lang bij stil moet staan. 22/00 mag dan misschien erg dun lijken als je gewend bent met boltrig systemen te vissen, maar zo’n lijn is krachtig genoeg om binnen een redelijke tijd een sterke vis op de kant te krijgen. Als op een (voor freeline begrippen) wat grotere afstand wordt gevist, dan is een dunne gevlochten lijn een veel beter idee. Zo’n lijn heeft vrijwel geen rek wat een groot voordeel is bij het aanslaan (direct contact met de vis) en bovendien worden de aanbeten veel beter doorgegeven. Zo blijkt Spider Wire 17/00 een uitstekende lijn te zijn voor het vissen op ‘grote afstand’ (50+ meter) met flinke deegballen, en is het tijdens de aanslag naar achter lopen om de rek uit het nylon te krijgen voorgoed verleden tijd.

Het gaat hier om de lijndiktes, niet de merken.

Ik kan het toch niet laten om even stil te staan bij de zojuist genoemde best practice: 22/00 nylon als optimale lijndikte voor freeline doeleinden. Waarom juist deze lijndikte? In het geval van een deegbalsysteem (lijn + haak) speelt soepelheid een cruciale rol; dikkere lijn is stug en zal eerder argwaan bij een aanbijtende vis opwekken. Natuurlijk is dit euvel op te lossen door gebruik te maken van een lange, soepele en goed zinkende gevlochten onderlijn (de zogenaamde van der Vaart lijn – hier zal ik in het artikel over het vissen met deegballen verder op ingaan). Gelet op de soepelheid van de laatste meter zal het gebruik van een lange gevlochten onderlijn het mogelijk maken om met dikker nylon te vissen zodat het freeline systeem in obstakelrijke omstandigheden kan worden ingezet.
Kijken we naar de lijnweerstand, dan zijn er een drietal effecten die de weerstand van een uitstaande lijn tijdens een aanbeet bepalen: wrijvingsweerstand, stromingsweerstand en de massa van de lijn. Al zou je het misschien niet verwachten, de wrijvingsweerstand van 30/00 is niet veel groter dan die van 22/00 nylon. Dat zit hem in het feit dat de totale oppervlakte van deze twee lijnen niet zo heel veel verschilt. Bij twee stukken nylon van gelijke lengte is het oppervlak van een 30/00 lijn ‘slechts’ 27% groter, waarmee de toch al kleine wrijvingsweerstand tussen de (bewegende) lijn en het (stilstaande) water slechts een klein beetje groter zal zijn. Anders is dat bij de stromingsweerstand: de zijwaartse druk op de uitstaande lijn t.g.v. zijstroming van het water of een strekkende lijn tijdens een aanbeet in stilstaand of stromend water (‘de bocht wordt eruit gezwommen’). De weerstandseffecten op lijnen van verschillende diameters verschillen dan wel degelijk, wat ervoor pleit om bijvoorbeeld in geval van (lichte) zijstroming een zo dun mogelijke lijn te gebruiken.
Eveneens van belang is het effect van de massa van de lijn. Zo is een lijn van 30/00 ongeveer twee keer zo zwaar als een lijn van 22/00. Het gewicht van de lijn wordt onder water door de opwaartse kracht weliswaar voor een groot deel opgeheven, maar de massa verandert niet. Die massa wordt tijdens een aanbeet in beweging gezet en dat vindt de natuur niet leuk: de lijn wil het liefst in rust blijven en verzet zich tegen de versnelling. Dit effect wordt massatraagheid genoemd en vertaalt zich in lijnweerstand tijdens een aanbeet. Die weerstand is groter naarmate de aanbeet sneller gaat (en andersom) en hangt sterk af van de massa (en dus de dikte) van de lijn. Nu zal de lezer zich misschien afvragen hoe groot deze door massa veroorzaakte lijnweerstand nu eigenlijk is. Hebben we het niet over verwaarloosbare effecten? Nee, niet in het geval van freelining omdat hier hele kleine krachten aan het werk zijn. Bijvoorbeeld 50 meter 22/00 heeft een massa die ongeveer gelijk is aan de massa van de meest gebruikte freeline waker: ongeveer 2,5 gram. Het hele krachtenspel is dus een grammen-kwestie en daarom heeft bijvoorbeeld 50 meter 30/00 (5 gram) gelijk een belangrijke invloed op de weerstand van het geheel. Massatraagheid lijkt dus een rol van betekenis te spelen en laat zien dat de lijnweerstand bij oplopende lijndikte gestaag toeneemt en ook nog eens afhankelijk is van de snelheid van de aanbeet. Het is misschien helemaal niet zo vreemd dat in de praktijk is gebleken dat 22/00 nylon de standaard is voor freeline systemen (met name als er veel lijn uitstaat).

Wakers

Alle in de handel verkrijgbare wakers die worden aangeprezen voor freelining of ‘margin fishing’ zijn onbruikbaar. Je moet ze dus zelf maken, bijvoorbeeld uit balsahout (linksonder) of mosterdtubes (rechtsonder).

Een andere bepalende factor voor de  totale weerstand van een freeline systeem is het gewicht van de waker én de manier waarop deze in de lijn wordt gehangen. Vooral dat laatste is niet algemeen bekend en werd voor het eerst aangekaart door Cees van Kempen en Jacques Schouten in de karperklassieker Zwaar Gewichten (1987). Dit boek is, naast de karperbijbel van Rini Groothuis, een van de weinige boeken uit de jaren ’80 waarin een specifiek hoofdstuk over freelining te vinden is. Helaas verscheen Zwaar Gewichten net te laat: het hele land was inmiddels overgestapt op de boltrigvisserij en je leek wel niet wijs als je nog een alufolie-wakertje in je lijn durfde te hangen. En terecht, want in die dagen waren boltrigsystemen op welk water dan ook vele malen effectiever. Het freelinen verdween van de kaart en niemand bekommerde zich nog over het wakersysteem.

Een freeline waker wordt in 9 van de 10 gevallen tussen de molen en het startoog in de lijn gehangen, waarbij erop gelet wordt dat de aanbijtende vis voldoende wegloopruimte krijgt. Daarom hang je de waker een eindje onder de hengel, bijvoorbeeld 60 cm. Het gewicht van een freeline waker is 1,5 tot 3 gram; 2 gram is een mooi gemiddelde. Ook dit is trouwens een best practice: lichtere wakers belemmeren de beetregistratie en worden ze te zwaar, dan neemt het aantal aanbeten zienderogen af. Welke freelinewakers hedendaags (nog) uitstekend voldoen is te vinden in het artikel Freelinewakers: informatie en fabricage.

De hoek die de lijn hier maakt is veel te groot omdat de waker in de lijn is gehangen tussen de molen en het startoog. Het gevolg hiervan is rampzalig: de kracht om de waker gedurende het laatste stukje omhoog te trekken is een veelvoud van het gewicht van het rolletje aluminiumfolie. Dit is de reden waarom aanbeten ‘net voor het startoog’ voortijdig stoppen.

Maar wat gebeurt er nu eigenlijk als een 2-grams waker, die 60 cm onder de hengel hangt, omhoog beweegt? Gedurende de eerste 30 cm zal de benodigde kracht om de waker omhoog te trekken ongeveer gelijk zijn aan zijn gewicht (2 gram in dit voorbeeld) en gaat alles nog goed. Maar als de waker de hengel nadert gebeurt er iets dat ik een tijdlang over het hoofd gezien heb: de kracht om de waker verder omhoog te trekken neemt explosief toe! Met andere woorden: als de 2-grams waker dichter in de buurt van de hengel komt, dan gedraagt hij zich ineens als een 4, 6, 8, … -grams waker. Oeps! Peinsde je er niet over om een 8-grams waker in de lijn te hangen, laat staan de hele rol aluminiumfolie, in het laatste traject richting hengel gedraagt de zorgvuldig uitgekozen 2-grams waker zich ineens als een veel zwaardere waker. Ik heb dit effect met een nauwkeurige unster nagemeten en moet zeggen dat ik behoorlijk schrok van het resultaat. De berekeningen klopten, dat wist ik wel. Maar ik wilde het graag met eigen ogen zien gebeuren.

Iedereen die ooit met freeline systemen heeft gevist weet dat aanbeten ‘net voor het startoog’ kunnen stoppen. Je staat op het punt om aan te slaan en de beet houdt er prompt mee op. Heel vervelend! Als dat een paar keer achter elkaar gebeurt dan kan je besluiten om de waker iets dichter bij de hengel te hangen zodat je eerder kunt aanslaan… ware het niet dat ook dán de oplopende waker net voor het startoog stopt. In zulke gevallen dacht ik altijd dat het met het aasgedrag van de karpers te maken had. Ze waren gewoon wat voorzichter en minder gretig. De werkelijke oorzaak van dit soort stoppende aanbeten is vrijwel zeker de flink toegenomen kracht om het lichte wakertje nog verder omhoog te bewegen. Voor de vis betekent dit een prompte verandering van de weerstand en het aas wordt doodleuk uitgespuugd. Voordeel is wel dat je na thuiskomst je schepnet niet in de tuin of op het balkon hoeft te drogen.

Door de lijn hier (A) te laten vertrekken verklein je de hoek (B) waardoor de kracht die nodig is om de waker omhoog te trekken over het hele traject zo lang mogelijk gelijk blijft. Hiermee wordt voorkomen dat de aanbeet stopt als de waker bijna boven is.

De oplossing voor dit probleem is het kleiner maken van de afstand tussen molen en startoog. Dat gaat niet lukken natuurlijk, maar bijvoorbeeld met behulp van een lijnclip is dit te simuleren. (Je plaatst de clip ongeveer 10 – 15 cm achter het startoog of de beetverklikker.) De hoek die de lijn dan maakt als deze uit de waker vertrekt wordt daardoor kleiner, waardoor de kracht om de waker omhoog te bewegen veel langer laag en constant blijft. Dit is het ei van Columbus om  voortaan af te rekenen met stoppende aanbeten die hoopvol beginnen.
Een bijkomend voordeel is dat je de waker niet meer zo ver onder de hengel hoeft te hangen, waardoor de hengel lager bij de grond kan blijven. Niet dat je dan de wegloopruimte beperkt, want die is net zo groot als bij de foute conventionele manier van wakermontage. (Door de veranderde hoek van de lijn komt de waker vanzelf hoger te hangen.) Gebruikmakend van een gevlochten lijn (geen rek) kan je zo aanslaan vanuit de luie stoel, en bovendien wordt het uitlijnen van de hengeltop richting aas een stuk gemakkelijker.

Schuifloodsystemen

Alhoewel freelining bij voorkeur gebeurt zonder enige vorm van schuiflood, ontkom je er niet aan als je met kleine aasjes wilt vissen. Want je hebt werpgewicht nodig en je moet een deugdelijk beetregistratiesysteem kunnen optuigen. In de begintijd werd standaard gebruik gemaakt van een 15-grams peerloodje, de door Richard Walker ontwikkelde Arlesley Bomb. Dat 15 gram het juiste gewicht was bleek wederom simpelweg uit de praktijk. Om de een of andere reden betekende het gebruik van iets zwaarder lood minder beet. Lichtere loodjes waren ook niet populair; dat had vooral te maken met de afgenomen werpafstand en het niet strak kunnen trekken van de lijn op het loodje (nodig voor de beetregistratie). Wat we over het hoofd zagen was dat lichte loodjes tijdens een aanbeet worden opgetild of verplaatst, waardoor er ineens 5 of 10 gram extra weerstand aan het systeem werd toegevoegd. Achteraf gezien waren de toen gebruikte schuifloodsystemen verre van ideaal, al hadden we dat niet door omdat er ondanks dat tóch karper werd gevangen. Dan slaap je in en vind je het allemaal wel best. Niet onbegrijpelijk, maar we hadden zoveel meer aanbeten kunnen verzilveren met de kennis van nu. Zo was de lijngeleiding van een Arlesley Bomb dramatisch (kleine, verkeerd-georiënteerde wartel) en had het loodje de neiging om in de blubber weg te zakken. Bovendien hield het monteren van allerlei plastic rommel in de vorm van grotere oogjes de schijn op dat het allemaal wel goed zat. Zoals gezegd streven we bij freelining naar een systeem dat zo min mogelijk weerstand voor een aanbijtende karper genereert. Anders gezegd: de peerloodjes van weleer blijven voortaan thuis.

We hebben freeline gewichtjes ontwikkeld met een groot en draaibaar oog dat zichzelf automatisch omhoog richt. De gewichtjes hebben een platte onderkant en oefenen een bodemdruk uit zodanig dat ze niet wegzakken én op hun plaats blijven tijdens een aanbeet.

Freelining stelt zeer hoge eisen aan schuifloodjes. Daarom hebben we bij Karper Idee gewichtjes ontwikkeld die automatisch een ruim en draaibaar oog omhoog draaien. Zo is het onmogelijk dat het oog in de blubber verdwijnt en daarmee de lijngeleiding tijdens een aanbeet belemmert. De meest ultieme gewichtjes maken zelfs gebruik van een SIC-oog, waarmee de wrijvingsweerstand zo goed als verdwijnt. Het topoog van de hengel is dan niet langer het laatste oog van het systeem, maar het oogje van het lood.
Daarnaast kunnen de nieuw ontwikkelde gewichtjes vrijwel niet in de modder wegzakken en zijn ze precies zwaar genoeg om tijdens een aanbeet op hun plaats te blijven; dit laatste is cruciaal voor een op zo min mogelijk weerstand gebaseerd schuifloodsysteem. In een vervolgartikel zal ik uitgebreid ingaan op het vissen met dergelijke schuifloodjes en laten zien hoe je ze zelf kunt maken. Bovendien introduceren we dan een nieuwe manier van freelinen met kleine aasjes; zonder (echt) lood, maar alsof je alleen met een haak + lijn vist (zoals bij een deegbal). Dat kan zelfs met één maïskorrel of welk ander klein aas dan ook, zoals een boilie. Je zorgt er dan voor dat het schuifloodje alleen nog als werpgewicht dienstdoet en onder water zijn gewicht volledig kwijtraakt.

Diverse aspecten van een freeline sessie

Is bij iedere tak van sport binnen de karpervisserij waterkennis een pré, voor freelining geldt dit des te meer. Een gemiddelde freeline sessie is van korte duur, en daarom het is van belang dat er gedurende die beperkte vistijd karper op de stek aanwezig is – of ten minste voorbij komt zwemmen. Mijn ervaring is dat 4-6 uur naar wakers turen zo’n beetje maximaal is. Je moet voortdurend opletten en de hengels binnen handbereik houden om op elk moment adequaat te kunnen reageren. Wandelen en slapen is er dus niet bij. Langere sessies zorgen voor problemen, tenminste, dat is mijn ervaring. De concentratie neemt dusdanig af dat je óf de wakers ziet bewegen terwijl ze stilhangen , óf je mist een perfecte aanbeet door rijkelijk te laat te reageren. En ja, zelfs door niets te doen. Ik kan me situaties voor de geest halen dat ik na 10 uur wakers-staren in m’n ooghoek de waker tot bovenin zag oplopen terwijl ik er gewoon naar bleef kijken. Niet handig! Nu gebeurt het soms dat de karper kosten wat het kost de deegbal zál opeten en de hele rambam bij verder uitblijvende actie het water in meesleurt. Maar dat is niet de standaard. De standaard is dat de vis het aas uitspuugt zodra de weerstand toeneemt, en alle inspanningen dus voor niets zijn geweest. Het is opletten geblazen en hou de sessies kort.

Ook al duurt de sessie niet zo lang, je hoeft je niet te vervelen! In geval van deegballen zal je regelmatig je aas moeten verversen en het verdient aanbeveling om dat bij de minste geringste twijfel te doen – niets is zo vervelend om erachter te komen dat je met een lege haak hebt gevist. Je moet het systeem dus constant monitoren. Dat betekent bijvoorbeeld ook het bewaken van de beetregistratie door te zorgen dat de vereiste (minimale) spanning op de lijn blijft staan. Deegballen hebben de neiging om naar je toe te dwarrelen als er een vis aan geproefd heeft of zelfs maar voorbij is gezwommen. Bij vrije lijnen (lijn + haak) is het daarom van belang om de beetregistratie voortdurend bij te stellen.

Blijf bij je hengels, vis korte sessies en hou bij een vrije lijn (alleen lijn + haak) voortdurend het beetregistratiesysteem in de gaten.

Het wakersysteem is uiterst gevoelig en dat heeft als voordeel dat er allerlei informatie wordt doorgegeven. Zwemmen er karpers in de buurt van het aas? Is de witvis actief? Snoepen er tientallen voorntjes tegelijk van het aas? Zit er überhaupt wel iets met schubben op m’n stek? Zelfs als karperbeten uitblijven valt er genoeg te beleven, en bovendien weet je nooit zeker of dat ene stootje niet tóch een karper was. Met freelinen lees je het water als een spannend boek.

Gesleep met spullen behoort tot het verleden, al heb je als karpervisser volgens mij altijd de neiging om te veel mee te nemen. Dat is de aard van het beestje. Maar freelinen kan met een minimale hoeveelheid bagage omdat tenten, stretchers, boten etc. niet tot de uitrusting behoren. Vette bekeuringen voor het vissen met drie hengels zijn eveneens verleden tijd: freelinen doe je in de regel met twee hengels, want daar heb je normaal gesproken je handen vol aan. Ik heb situaties meegemaakt waarin door toedoen van brasem & co één hengel meer dan genoeg was. En ja, al dat brasemgeweld ben je snel vergeten als een half uur later toch die dikke spiegel in je net ligt.

Dressuurdoorbrekend

Zoals ik in het begin van dit artikel al heb aangestipt, kan het relatief eenvoudig zijn om met deegballen (gevist met slechts een lijn + haak) karpers te vangen op een dressuurwater. Dat is niet zo vreemd omdat een grote deegbal, plus de manier waarop die gevist wordt, totaal nieuw voor ze is. Vergeleken met een standaard boltrig setup verschilt dit freeline systeem zo’n beetje op alle fronten. Kijk maar eens naar onderstaand overzicht.

boltrig systeem freelining (deegbal, alleen lijn + haak)
het aas is doorgaans hard het aas is zacht
het aas is klein (boilie, particles) het aas is groot
de beweeglijkheid van het aas is beperkt het aas kan vrijuit bewegen
veelal voerdeeltjes in de buurt van het aas, karper kan (haak)aas laten liggen stand alone, er valt niets te kiezen, het is de deegbal of niets
het systeem haakt de karper de visser bepaalt óf en op welk moment de karper gehaakt wordt
de gebruikte (hoofd)lijn is doorgaans dik de lijn is dun
er wordt gebruik gemaakt van zwaar lood het lood blijft thuis
de lijn kan strak door het water lopen de hoofdlijn staat onder minimale spanning

Samenvatting en vooruitblik

In dit artikel heb ik geprobeerd om freelining terug op de kaart te plaatsen als één van de vele technieken waarmee je op karper kunt vissen. Het is niet stoffig, ouderwets of iets uit het museum. Het hoort er gewoon bij en staat links in het weerstandsspectrum waarin iedere vorm van karpervissen een plekje heeft. Freelining heb ik omschreven als een techniek die erop gericht is de weerstand voor een aanbijtende karper zo klein mogelijk te houden en staat of valt bij de gratie van beetregistratie. Een hele mondvol, maar dit is precies waar het om gaat. We hebben gezien dat het niet zo eenvoudig is om een systeem op te tuigen dat aan deze omschrijving voldoet. Je kunt nog zo’n mooi systeem samenstellen, een enkel foutje heeft gelijk invloed op de prestaties van het systeem als geheel waardoor de aanbeten zienderogen zullen afnemen.

Freeline systemen die wel in het museum thuishoren (zoals we vroeger visten) heb ik afgestoft en, gebruikmakend van nieuwe inzichten en moderne materialen, verder doorontwikkeld en nieuw leven ingeblazen. In een reeks vervolgartikelen zal ik elke techniek afzonderlijk uit de doeken doen. In dit inleidende artikel gaat het om het neerzetten van de mindset, en niet om specifieke toepassingen en bijbehorende details. Zo heb ik bijvoorbeeld niets geroepen over hengels omdat er niet zoiets bestaat als ‘de freeline hengel’, maar is de hengelkeuze, net als bij elke vorm van karpervisserij,  sterk afhankelijk van de desbetreffende techniek en omstandigheden.  Zoals je nog zult lezen is de tijd voorbij dat een freeline hengel per definitie een slappe dweil is omdat anders de zachte deegbal eraf vliegt tijdens de worp. Dat was toen. Nu kan diezelfde deegbal door hem anders te monteren met een strandhengel naar de horizon geslingerd worden. Niet dat je een strandhengel voor dit doel gaat inzetten, en je moet ook niet op al te grote afstanden op deze manier willen vissen, maar je kunt wel een hengel gaan gebruiken waarmee je doeltreffender kunt aanslaan. En zo is er nog veel meer nieuws onder de zon. Op het gebied van de beetregistratie bijvoorbeeld wordt momenteel het idee uitgewerkt van een freeline swinger. Dat is geen lichte versie van een conventionele boltrig swingen want het ontwerp daarvan heft de toenemende kracht om de waker omhoog te bewegen niet op. Een freeline swinger moet dat wel kunnen en we hebben het principe daarachter inmiddels uitgevogeld. Op schuifloodgebied hebben we zoals ik al aanstipte een serie gewichtjes ontwikkeld die alle nadelen van de conventionele loodjes opheffen. Allemaal erg leuk om te doen we houden jullie op de hoogte!

Walter

Een deegbalspiegel

Publicatiedatum 27-01-2015 / laatste update 27-07-2019

Innovatief en creatief platform voor de karpervisser