Voeren is niet meer weg te denken uit de huidige karperscene. Het past inmiddels in het rijtje ‘Melk moet’ (inmiddels achterhaald) en ‘Een ei hoort erbij’. Er zál en moet gevoerd worden, het hoort erbij. In advertenties waar voor een appel en datzelfde ei voor luttele euro’s kant-en-klare beginnerssetjes worden aangeboden, staat de emmer met 5 kilo voerboilies pontificaal in beeld. It’s part of the game. Alsof er geen karper gevangen kan worden zonder eerst uitgebreid vooraf te voeren. En laat staan dat een beginnend karpervisser ook maar enig benul heeft hoe, of, waar, wanneer en hoeveel er gevoerd moet worden om de swingers in beweging te krijgen.
Toch was er een tijd waarin voeren helemaal niet zo vanzelfsprekend was, al was het maar omdat nog moest worden uitgezocht hoe je het nou aanpakte. Toen vroegen wij ons ook af of, waar, wanneer en hoeveel er gevoerd moest worden. Voorvoeren zoals dat tegenwoordig ‘moet’ kwam zelden voor, al helemaal niet toen er nog met deegballen en aardappels werd gevist. Met deeg voeren had geen enkele zin (want er ging toch wel genoeg in) en aardappels verzuurden snel in het water.
Zijn voercampagnes tegenwoordig eerder regel dan uitzondering, in de jaren ’80 van de vorige eeuw was dat zoals gezegd precies andersom. Voor de boilietijd, als je er in de donkere uurtjes heimelijk op uittrok om te voeren, was blikmais (en even later gekookte mais) de gedoodverfde favoriet. Dat veranderde na de introductie van de gekookte deegknikkers; met name gekookte mais diende als ondersteuning van het voorvoeren met boilies om de voerplek meer body te geven en niet in de laatste plaats om de kosten te drukken.
In mei 1986 publiceerde ik een lijvig artikel over voeren in De Karper, of zoals de KSN het zelf noemde, in het ‘Officieel Orgaan van de Karperstudiegroep Nederland’. In het clubblad dus. Hetzelfde, op sommige punten wat aangepaste verhaal, verscheen eveneens in het Belgische clubblad van de studiegroep aldaar en in De Aanslag, het blad van het Karper Consortium.
Eerlijk gezegd was ik het voerverhaal al lang en breed vergeten, alsof het in een verroest filmblik ergens in een hoek van een sindsdien niet meer opgeruimde kamer lag. Dat veranderde toen ik via social media in contact kwam met een visvriend van weleer, tegenwoordig een succesvolle riviervisser die op groot niet al te makkelijk water heel wat fraaie karpers heeft weten te vangen. Hij stuurde mij een fotootje van het artikel en scande de rest de volgende dag op zijn werk in. Zo werd 30 jaar later het filmblik onverwacht geopend!
“Hoi Walter, ik zal het bestand morgen op mijn werk inscannen en mailen. Het is een stukje dat je volgens mij in 1986 hebt geschreven voor de KSN. Ik heb er even een fotootje van gemaakt. Het artikel is nog steeds een leidraad voor mijn huidige visserij, met wat aanpassingen (met de jaren word je wijzer). 10 Pagina’s op de typemachine geschreven!”
Een mooier compliment dan dit kon ik niet krijgen! Notabene een gedateerd verhaal van op de kop af 30 jaar oud dat nog steeds in iemands geheugen staat gegrift.
Reden te meer om het artikel op Karper Idee te publiceren. Hou als lezer echter wel voor ogen dat de tekst 30 jaar oud is, het is een stukje geschiedenis. Dus sommige inzichten zullen ongetwijfeld zijn veranderd terwijl weer andere ideeën nog steeds overeind staan. En, zoals ik al aanstipte in het artikel De karperrevolutie: het begin van het boltrig tijdperk: van geschiedenis kan je iets leren en begrijpen over het nu.
Het artikel is dermate lang dat we het in een aantal elkaar opvolgende delen online zullen zetten. Desalniettemin blijft het één geheel en volgen de stukjes elkaar op, waarbij we de originele indeling zullen volgen:
Deel 1: Theorie
Het gehele jaar door wordt door sommigen van ons vrij intensief gevoerd, een teken dat we er allemaal ‘wel in geloven’, alleen gaan verschillende gedachtegangen betreffende voeren de ronde. In dit artikel zullen we deze gedachtegang proberen uit te leggen en dit illustreren met een aantal praktijkgevallen. Natuurlijk komen er in dit artikel een aantal zaken voor die een ieder wel bekend zullen zijn, maar die voor de volledigheid toch genoemd moeten worden.
Welke ideeën liggen aan het houden van voercampagnes ten grondslag en waar moeten we in het algemeen op letten? Met voercampagnes willen we vooral een tweetal zaken bereiken. Namelijk: concentratie van de karper op de stek en/of gewenning aan een nieuwe aassoort (introductie). Tijdens het plannen van een voercampagne kunnen we beide zaken in beschouwing nemen of alleen de laatste. Het betreft hier dan de afgesloten wateren zoals bijvoorbeeld putten, vaarten en vijvers. Indien we beide zaken in beschouwing nemen zijn het veelal de wateren waarvan we de basisstekken (stekken waar de karper van nature uit graag komt) nog niet kennen. Kennen we deze basisstekken wél dan volstaan we met een relatief korte introductie van het nieuwe aas. In dit geval kan er dus korter gevoerd worden omdat de karper immers al aanwezig is op de stek.
Een andere filosofie kan het onderscheppen en vasthouden van de voorbijtrekkende karpers zijn, en dan doelen we meer op kanalen, rivieren en andere grotere wateren waar we de basisstekken niet zomaar op voorhand weten.
Een ander belangrijk punt is de vraag of het water voedselrijk is of niet. Zeer globaal bekeken zijn wateren gelegen in een kleigrond voedselrijker dan de wateren die gelegen zijn in een zandgrond. Voedselarme wateren zijn dus vaak zandafgravingen. Een voedselarm milieu kan echter ook ontstaan door voedselconcurrentie, hetgeen we vaak in overbezette karperputten zien. Nu lijkt het logisch dat voercampagnes in een voedselarm milieu meer kans van slagen hebben dan in een voedselrijk milieu. Een onderzoek van de OVB toonde aan dat karpers die minder natuurlijk voedsel tot hun beschikking hadden makkelijker te vangen waren dan hun collega’s in voedselrijk water. Op analoge wijze mag je dan verwachten dat een voercampagne in een voedselarm water onmiddellijk zal slagen of in ieder geval meer vruchten zal afwerpen dan een soortgelijke campagne in een voedselrijk water. De resultaten van de OVB zullen zeker kloppen, maar de verwachting die daaruit volgt blijkt in de praktijk precies andersom te zijn. Het schijnt zo te zijn dat karpers en andere vissoorten in een voedselarm milieu in de loop der jaren gewend zijn geraakt aan het geringe voedselaanbod. Het resultaat is dat de vis minder vaak gaat azen of minder voedsel tot zich neemt (in vergelijking met vissen uit een voedselrijk milieu). Je krijgt dus een karper die minder hongerig is, minder vet wordt en dus minder snel groeit. Om nog even terug te komen op het OVB-onderzoek: de kans bestaat dat dit onderzoek in vijvers met jonge karpers van 2 of 3 jaar oud is uitgevoerd. Misschien zou het beter zijn geweest om het experiment met wat oudere vissen in een voedselarm milieu uit te voeren, zodat het beter aansluit op de praktijk.
De andere kant van de medaille: het voedselrijke water. Hier lukt een voercampagne dus vele malen beter. De oorzaak is dat karpers gewoon gewend zijn regelmatig en flink te eten, wat resulteert in een snelle groei en dikke karpers. Toch kunnen we in zo’n situatie niet zomaar klakkeloos te werk gaan. In deze gevallen is het belangrijk om met klein voedsel en bovendien veel (in aantallen) te voeren. Automatisch komen we dus op het terrein van de particles zoals bijvoorbeeld mais en bonen. Om een optimaal resultaat te verkrijgen is het verder van belang dat er langdurig gevoerd wordt, omdat we moeten zien te bereiken dat de kapers de particles als natuurlijk voedsel gaat beschouwen en het opneemt in zijn dagelijks voedselpakket. Omdat het hier om langdurige effecten gaat moeten we ook hoge eisen stellen aan het aas zelf, de karper heeft immers ruimschoots de tijd om het te beoordelen. Extreem voorbeeld: voer geruime tijd met imitatie-aas, het lijkt ons sterk dat de karper dat zal blijven eten! De kwaliteit van het aas mag dus niets te wensen over laten. Als we het over kwaliteit hebben betekent dat dus niet dat er ook allerlei eiwitten in astronomische grote hoeveelheden in voor moeten komen. Natuurlijk is een HNV-aasje kwalitatief goed (alhoewel misschien te veel eiwitten?) maar mais heeft bijvoorbeeld in de loop der tijd bewezen een zeer goed aas te zijn. Als we dan de kwantiteit er nog even bij pakken, dan hebben we een geweldig goed aas dat zich leent voor menig voercampagne in voedselrijk water.
Over invloeden van weer en wind. We geloven dat we met voercampagnes een aardige vinger in de pap hebben om de effecten van slechte weeromstandigheden te verkleinen. Tijdens goed geslaagde voercampagnes is het ons mogelijk gebleken om onder alle denkbare omstandigheden karpers te vangen. Van windstil tot storm, van NO-wind tot ZW-wind, van watertemperaturen van 6 tot 15 °C, van een heldere volle maan tot een maanloze donkere nacht. Het maakte in feite allemaal niets meer uit. Verschillen waren er wel maar niet langer op het niveau van vangen of niets vangen. We zijn dan ook van mening dat een goed opgezette voercampagne de invloeden van weer en wind minimaliseert. Uit het voedselaanbodprincipe is dat ook wel logisch, want het totale voedselaanbod verandert niet zomaar. De karpers hoeven nu alleen niet meer het voedsel achterna te zwemmen dat zich verplaatst (vrij zwevende voedseldeeltjes zoals fytoplankton) als gevolg van de weersomstandigheden.
En dan nu de keuze van de stek. Waar gaan we voeren en waarom juist daar? Dit stadium is eerste schakel van een lange ketting die onderhevig is aan de ‘wet van de beperkende factoren’. Anders gezegd: kiezen we een verkeerde stek maar doen we de rest nog zo goed, dan zullen de verwachte resultaten uitblijven of ver beneden peil zijn. Het kiezen van een verkeerde stek is vaak een belangrijke oorzaak van het mislukken van een voercampagne. Dit betekent dat een gedegen kennis van het viswater hier zeer op zijn plaats is. Die kennis kan eigenlijk maar op twee manieren verworven worden: op de eerste plaats door geruime ervaring op het water (van bijvoorbeeld vorige seizoenen) en ten tweede door nauwkeurige observatie van karpers en aasplaatsen.
Het eerste punt leidt hoogstwaarschijnlijk tot een verantwoorde stekkeuze. Het tweede punt is wat gecompliceerder, zeker als je geen praktische ervaring op het water hebt en je alles moet putten uit observaties. Toch moet het mogelijk zijn om potentiele stekken te ontdekken, daarbij gelet op zaken als begroeiing in en langs het water, overheersende windrichting (die jaar in, jaar uit voedsel in bepaalde hoeken van het water blaast), hoge oeverbegroeiing (bomen) die de lichtinval beperkt, wat weer invloed heeft op de verwarming en de voedselproductie van het water. Een ander belangrijk punt zijn ondieptes in de vorm van mosselbanken en modderbanken (tubifex, slakjes) die weliswaar wat moeilijker op het eerste gezicht te ontdekken zijn, maar waar de aanwezigheid van karper vaak blijkt uit springende en kolkende vissen die dit consequent op bepaalde plaatsen volhouden.
De relatie springende/ azende karpers. Wat precies de oorzaak is van springende karpers weet denk ik niemand, maar we denken dat het in een groot aantal gevallen direct met aasactiviteit te maken heeft. We hebben maar vaak genoeg meegemaakt dat het springen van karper op je stek prompt een beet opleverde. Ook zie je ze wel eens ergens anders springen, dus niet op je voerstek. Een goed gemikte worp en een paar voerboilies levert dan vaak zeer snel een run op, soms al tijdens het inschieten van de voerboilies. Springende karper mag je dus associëren met azende karper, evenals kolkende karpers en vissen die als dolfijnen gedurende enkele seconden op hun staart staan. Een fascinerend gezicht omdat dit geruisloos gebeurt en vaak vergezeld gaat met een moeilijk te omschrijven ‘knorgeluid’.
Helaas is het vaak noodzakelijk de minder goede stekken te kiezen als voerplek om stekkenpezerij, die hier in de buurt welig tiert, de kop in te drukken. Dit verschijnsel is vrij doeltreffend te bestrijden door altijd ’s nachts of ‘s avonds laat te voeren en de stek te inspecteren op voerresten. Dit uitstapje naar externe zaken als pezerij (zaken die niets met karpervissen te maken hebben) brengt ons meteen bij het volgende theoretische punt: de voertijd in relatie tot de aastijd. We denken dat aastijd en voertijd wel degelijk met elkaar in verband staan. Is het mogelijk om karpers een aastijd op te dringen? In een water waarvan we zeker wisten dat het geen uitgesproken nachtwater was, bleek het op een gegeven moment mogelijk de karpers ’s nachts te vangen omdat elke avond (na het beëindigen van de sessie) de voer- en aasresten op de stek werden gedeponeerd. Dat er ’s nachts werd geaasd bleek uit het feit dat karpers bij het aanbreken van de volgende dag al weer volop te vangen waren op plekken waar de avond tevoren honderden boilies hadden gelegen. Die waren dus ’s nachts opgegeten!
Dat positieve dressuur met de voertijd te maken had bleek ook tijdens een mini-campagne van enige jaren geleden op een polderwater. Toen we ’s nachts arriveerden aan het viswater om te voeren, en daardoor trillingen in de grond veroorzaakten, reageerden de karpers door plotseling massaal over de voerstek heen te gaan zwemmen. Behalve op de trillingen in de grond reageerden de karpers ook positief op het ratelende geluid van de honderden maiskorrels die het wateroppervlak raakten. Een schijnbaar levenloos water kan zo plotseling omslaan in bruisende activiteit. In het begin van zo’n voercampagne schrikken de karpers van het strooien van mais. Ze zwemmen dan in de vorm van een flinke deining van je af, maar in een bepaald stadium van de voercampagne komen ze juist op je af. Een leuk gezicht als een flinke V door het water snijdt die recht op je af komt. Staaltjes van positieve dressuur! We hebben zelfs ooit een karper met de hand kunnen voeren. De vis zwom onder de hengeltoppen en schrok in zijn geheel niet van de bewegingen van het strooien van wat korreltjes mais. Die korrels werden daarna dan ook meteen naar binnen gezogen.
Walter
Lees het vervolg in deel 2: Praktijk (particles)
Publicatiedatum 04-07-2016 / laatste update 15-07-2016