Voercampagnes - deel 4: Voeren op het kanaal of een rivier en nabeschouwing - Karper Idee

Voercampagnes – deel 4: Voeren op het kanaal of een rivier en nabeschouwing

 

Tot nu toe hebben we ons niet beziggehouden met het open water. Het open water of buitenwater vertoont een aantal fundamentele verschillen waar we met voeren rekening mee moeten houden. Allereerst de variabele karperbezetting. Het is dus niet mogelijk om te zeggen dat je X kilo voer nodig hebt omdat er een Y aantal karpers op je stek zitten. Omdat we beter te veel dan te weinig kunnen voeren op zo’n water, is het verstandig de voerhoeveelheid aan de ruime kant te kiezen. Bovendien dienen we rekening te houden met de wegspoelen van het voer als gevolg van de scheepvaart.

In het voorjaar van 1985 hebben een vismaat en ik op een rivier gevoerd. De voorbereidingsperiode duurde twee weken, en in die tijd werd zo’n 35 tot 40 kilo mais gevoerd (kookgewicht) en 1000 boilies. De keuze van de stek was een zogenaamde visstoep. Een reden hiervoor was dat er overdag tal van vaste hengelaars vissen, die dan ook emmers voer in het water deponeren. Het was dus de bedoeling om ’s avonds te voeren (als alle vaste hengels waren opgeruimd) en ’s nachts te vissen.

Wat de stek betreft  is het belangrijk, als de situatie het toelaat,  om zo dicht mogelijk bij de kant te voeren en te vissen.  De karper heeft in onze ogen bewezen bij voorkeur pal langs de kant te azen, tegen houten schoeiingen en op de stenen die vlakbij de kant liggen. Stenen hebben overigens het voordeel dat er gemakkelijk wat voer tussen blijft liggen in geval van intensieve scheepvaart. We geven overigens de voorkeur aan een stek met relatief weinig stenen omdat er dan gevist kan worden met wakers. Liggen er wel veel stenen dan is vissen met de pen de enige oplossing om vastzitten en beschadiging van de lijn te voorkomen. Vrijwel alle karpers die we in het voorjaar van 1985 op de bewuste rivier hebben gevangen, vingen we tussen 10 centimeter en 1 meter uit de kant.

In de vorige delen van dit artikel hebben we al eerder genoemd dat springende en kolkende karper duidt op actieve en azende karpers. Op het kanaal is dat beslist ook zo. Als er bijvoorbeeld niets gevangen werd, was er ook helemaal niets te zien. Deden ze het wel goed dan uitte zich dat in:

  1. Springende en kolkende kapers
  2. Veel lijnzwemmers
  3. Brasem!
  4. Gevangen karpers

We hebben ons vaak afgevraagd of het voeren nu wel het gewenste effect heeft gehad. Hebben we de gevangen karpers te danken aan twee weken voeren, of konden we ook volstaan door de avond tevoren bijvoorbeeld 5 kilo mais te strooien? We denken dat dit laatste het geval is zodat we niet kunnen spreken van een geslaagde tweeweekse voerpartij. De hele opzet was wel geslaagd, maar dat zat hem voornamelijk in het een dag van tevoren voeren en dan maar hopen dat er een clubje hongerige karpers voorbijkomt.

Zoals reeds besproken in deel 2 hebben we gevoerd met mais van de Boerenbond. We hebben er ook mee gevist, en zeer succesvol was het vissen met één enkele korrel op een hair in combinatie met een normale rig. Dus geen zwaar lood en/of backstoppers en dergelijke overbodige toestanden voor het open water!

We konden echter niet spreken van een voerstek met een permanente kaperbevolking; de vissen zwommen voorbij  op weg naar Breda om daar te gaan paaien. De filosofie achter de voercampagne was dus het onderscheppings-idee. Dat dit onderscheppen (en vooral het vasthouden van de vis) niet meeviel kwam hoogstwaarschijnlijk door de paaidrang, want de hier beschreven voercampagne vond wederom plaats in het voorjaar.

Iets over het overbevissen van een voerstek op het open water, ofwel een flink aantal nachten achter elkaar op de voerplek vissen. Stel je voert elke avond gedurende twee weken. Dan volgt de eerste sessie die meestal vruchten afwerpt, zo ook ins ons geval. Er wordt de hele nacht gevist en omdat het zo goed gaat de volgende nacht weer. Dat betekent dat het portie voer, na het beëindigen van de sessie, er ’s ochtends ingaat en niet ’s avonds. Stel nu dit dit voer door de scheepvaart overdag geheel wegspoelt of extra verspreid wordt. Nu kom je ’s avonds terug en omdat er gevist wordt, wordt er bescheiden gevoerd. Het proces herhaalt zich, ’s ochtends de voermais erin en ’s avonds weer vissen, enzovoorts. Dit betekent dat de voerplek trapsgewijs steeds minder effect zal hebben omdat ze langzaam aan het verdwijnen is. Dit uitte zich bij ons vooral in sterk wisselende resultaten. Deze konden weer opgeschroefd worden door een tijdje niet te vissen en alleen maar op de gebruikelijke tijd te voeren: ’s avonds laat of ’s nachts (omdat er dan geen scheepvaart is en is gebleken dat de vissen vooral ’s nachts azen).

Stukje tekst uit het karperlogboek van toen (18 mei 1985). We kregen maar moeilijk grip op de situatie en kwamen erachter dat de situatie op een kanaal/rivier wezenlijk verschilde van een meer controleerbaar, gesloten watersysteem.

Overbevissing gooit dus flink wat roet in het eten in het geval van vissen op vlot en bevaarbaar water. In een gesloten water is overbevissing ook niet best, maar de reden daartoe zit hem dan vooral in de negatieve dressuur. Deze filosofie over de bevissing op het kanaal duidt wat ons betreft op het feit dat de karpers doortrekken. Indien er sprake is van een ‘echte stek’, met een min of meer permanente karperbevolking, dan zal dressuur ook om de hoek komen kijken.

Het onderscheppings-idee kan alleen kracht worden bijgezet door niet te vaak op de voerstek te vissen, omdat anders de voerplek trapsgewijs aan het verdwijnen is (en er dus niets meer onderschept wordt).

Ten slotte iets over boilies op het kanaal: we hebben er wel op gevangen en in minieme mate mee gevoerd. Omdat het voorbijtrekkende karpers betrof kunnen we dit toeschrijven aan de instantwerking van boilies. Echter, boilies leverden beslist niet meer op dan mais. In tegendeel zelfs.

Deze door de opkomende zon goudgeel verlichte rivierkarper ving ik op nog geen meter uit de kant (15 mei 1985). De rig bestond uit een simpel freeline systeem: een paar korrels mais geprikt op een Jack Hilton 4, een schuifloodje en een licht wakertje. En de lijn was niet dikker dan 25/00. Pikant detail: die lijn zat op een groene ABU Cardinal 44 en de gebruikte hengel was een Alan Brown CTB. En ongetwijfeld zat ik rugpijn op te doen op een Efgeeco Pakaseat. Meer retro dan dit kán eigenlijk niet…

Succes met voeren, vissen en vangen!

Nabeschouwing

Nu, vier delen verder en dertig jaar later, is het zinvol om even stil te staan bij de historische voertheorie en -campagnes zoals die zojuist de revue zijn gepasseerd. In de inleiding stipte ik al aan dat voeren anno 2016 een eerste visbehoefte lijkt te zijn, alsof het erbij hoort en je het grondig verkeerd aanpakt als je niet voert. Er zijn genoeg gevallen waarin dit inderdaad het geval is, bijvoorbeeld in gesloten systemen waar je je stek moet zien te onderscheiden van de rest om een reële kans op een aanbeet te maken. Je moet dus iets doen, al was het maar om het vertrouwen te sterken en de vraag ‘wat ben ik in godsnaam aan het doen’ zolang mogelijk voor je uit te schuiven. Het is het gevolg van excessief jarenlang voeren in combinatie met een permanente grote hengeldruk, zoals dat op veel hedendaagse wateren het geval is.

De loempia is klaar

In de jaren ’80 van de vorige eeuw, in andere tijden dus, bestonden er geen excessieve voertaferelen zodat alles wat je probeerde ook daadwerkelijk leermomenten opleverde. En dit maakt een voerverslag, zoals je dat in de afgelopen vier delen hebt kunnen lezen, zo waardevol. Omdat het puur is, niet is vertroebeld. Bij het uitvoeren van een wetenschappelijk experiment is het immers ook de bedoeling om zoveel mogelijk externe, verstorende invloeden uit te schakelen om tot een bruikbaar resultaat te komen. Een radiotelescoop die speurt naar buitenaards leven wordt waardeloos als in de sportkantine verderop hapjes in de magnetron worden opgepiept. Een mogelijk buitenaards signaal blijkt dan in werkelijkheid gewoon afkomstig te zijn van een loempia. Vertaald naar de beschreven voercampagnes: de testomgeving van toen was puur en onbedorven, en juist daarom zijn goed gedocumenteerde artikelen uit die dagen zo waardevol.

Dat iets waardevol is wil niet zeggen dat het ook altijd waar is. Dat geldt niet in de laatste plaats voor de vele ‘leermomenten’ zoals die in het artikel genoemd zijn. Overigens valt nog te bezien of zoiets als een absolute waarheid wel bestaat in de karpervisserij. Is het niet zo dat juist het onbekende menig karpervisser naar de waterkant toetrekt? En wat voor de één waar is, kan voor de ander nietszeggend zijn. Bovendien is karpervissen geen exacte wetenschap en zullen Richard Walker en consorten nooit postuum in aanmerking komen voor een nobelprijs.

Zie alles dus door de juiste bril en in de juiste context. En niet te vergeten in de juiste tijdsgeest. Dat gezegd hebbende, wat viel mij het meest op in het artikel? Een korte samenvatting:

In deel 1 over voertheorie is het meest opvallende de praktijkervaring dat voercampagnes in voedselrijk water een grotere kans van slagen hebben dan in een voedselarm milieu. Eigenlijk druist dit tegen alle logica in, immers in een voedselrijke omgeving is genoeg te eten en zit geen enkele vis te wachten op een uitgebreid aanbod aan extra snacks. Toch bleek het tegenovergestelde het geval, mits er langdurig, veel en met klein aas gevoerd werd. In voedselarm water daarentegen bestaat de neiging om flink te dumpen, maar dat bleek juist averechts te werken. Daar kan je volstaan met een kortere voercampagne, minder voer en is klein aas niet per se noodzakelijk. Let wel dat deze bevindingen zijn opgedaan in diverse gesloten watersystemen, ofwel in gecontroleerde omgevingen waarin bijvoorbeeld de grootte van de karperpopulatie niet verandert en bij benadering bekend is.

Eveneens in afgesloten wateren blijken voercampagnes niet alleen vis op te leveren, maar ook de omstandigheden waarin dat gebeurde konden worden beïnvloed. Zoals beschreven in deel 2 bleek het mogelijk te zijn een winterstek (holding area) te creëren door vroeg in het najaar te beginnen met regelmatig voeren. Ook op de meer ongunstig gelegen stekken (weersinvloeden en natuurlijk voedselaanbod) kon ineens karper gevangen worden en de aastijd bleek beïnvloedbaar te zijn. Het is zelfs mogelijk gebleken om karpers uit een compleet watersysteem naar één bepaalde plek toe te lokken, en zo dus letterlijk een stek te creëren. We gebruikten daarvoor het concentratieprincipe als hulpmiddel om het voerprogramma af te stemmen op het gewenste doel. Het enige waar geen kruid tegenop gewassen blijkt te zijn, is de paaidrang van karpers en dat was vaak een oorzaak van menig mislukte voercampagne.

Tijdens onze eerste groots opgezette voercampagne met boilies kregen we voor het eerst enig inzicht in de te voeren aantallen boilies. Zo bleek het opstapeleffect iets om rekening mee te houden en in plaats van vooraf voeren werd voeren en vissen steeds vaker gecombineerd. De voortdurende input die we daardoor kregen (door het al dan niet vangen van karpers) konden we direct in verband brengen met de voerhoeveelheid. Die moest zodanig zijn dat elke karper, op ieder moment, net voldoende boilies tot zijn beschikking had. Klinkt als een mission impossible, maar we hebben die situatie ook daadwerkelijk gedurende een aantal maanden vast weten te houden. Opmerkelijk was ook dat de noodzakelijke voerhoeveelheid afnam naarmate de voercampagne langer duurde. Verzin hier maar eens een verklaring voor! Je zou verwachten dat naarmate een campagne langer duurt, de vissen steeds meer van het voer gaan eten. En dat er steeds meer vissen gaan mee-eten. Mogelijk is dit een signaal dat we de voerhoeveelheid door trial-and-error precies hadden afgestemd op de grootte van de karperpopulatie, want minder voeren betekende meer vangen en andersom.

Volledige controle zoals dat mogelijk is in een afgesloten systeem van poldersloten is op een kanaal of rivier onmogelijk. De enige reden is de grootte van het systeem. In theorie (en dan theorie in vetgedrukte hoofdletters) kan het wel, maar dan moet je een kanaal als gedachtenexperiment even zien als een opgeschaald afgesloten poldersysteem. Er zouden dan astronomische hoeveelheden voer nodig zijn om via een concentratiemodel een stek te creëren in een onrealistisch grote hoeveelheid tijd. Het is vrijwel zeker dat je dan bijvoorbeeld van een zwaaikom een topstek kunt maken, net zoals dat op veel kleinere schaal ook lukt.
Op kanalen en rivieren zit de zaak dus wat gecompliceerder in elkaar, maar mij bekruipt jaren na dato wel het gevoel dat we er toentertijd te moeilijk over deden. Immers de hoge mate van controle die we gewend waren te bereiken op een afgesloten watersysteem, was op een kanaal of rivier simpelweg niet mogelijk of slechts bij uitzondering lokaal te realiseren. Dit laatste in geval van een echte stek op een open water, zoals een eindpunt (sluis), zwaaikom met veel riet, brug, T-splitsing, warmwateruitlaat etc. De casus uit het artikel beperkt zich echter tot een visstoep op een monotone rivier, en het enige wat je daar kon doen was voorbijtrekkende vis onderscheppen en lang genoeg vast proberen te houden. Voor de voertechniek betekende dat veel voeren op tijden dat er geen scheepvaart was. Waarom veel voeren? Om het zekere voor het onzekere te nemen, want je wist nooit precies hoeveel karpers (en witvis) je kon verwachten.
Voeren doe je dus ’s nachts omdat het voer overdag wegspoelt, maar dat is nu juist precies ook de tijd waarop er gevist werd. Dus de combinatie voeren-vissen was in ons geval niet zo handig en we hadden de voerstek meer met rust moeten laten. Slechts dan hadden we in het beste geval een echte stek kunnen creëren. Het goede nieuws is echter dat er goede resultaten zijn te behalen door slechts de dag tevoren een flinke hoeveelheid te voeren. Moeilijker dan dat hoeft het niet te zijn.

Walter


Publicatiedatum 22-07-2016 / laatste update 22-07-2016

Innovatief en creatief platform voor de karpervisser