Nu de theorie van deel 1 langzaam begint over te vloeien in praktische zaken zal ik een aantal praktijkgevallen onder de loep nemen, daarbij gelet op voorbereiding, filosofie en resultaten. Allereerst zal ik een paar voercampagnes met particles beschrijven (mais, kapucijners en pinda’s) zowel in de zomer als in hartje winter.
In de week van 11 september 1982 werd een eerste grootschalige voercampagne georganiseerd in een grofweg 3 kilometer lange poldervliet met daarin een tweetal kommetjes. De visserij concentreerde zich op beide kommetjes omdat:
- Wij de indruk hadden dat de karpers hier bleven hangen, ofwel het konden basisstekken zijn
- We hier met een normale hengel-setup konden vissen (Optonic-waker) hetgeen een positieve zaak was voor het nachtvissen
Bovenstaande indruk was gebaseerd op observatie en praktische ervaring (met aardappels). Eén van de twee kommetjes (het kleinste) diende als proefobject voor een grotere voerpartij in het volgende grotere kommetje. Deze proefcampagne bestond uit een kleine week voeren met zoete mais uit blik; wel kwaliteit maar geen kwantiteit. Het werd een geslaagde voercampagne die van doorslaggevend belang was voor de echte campagne in het volgende kommetje, een kilometer verderop. De les van deze eerste voerpartij was:
- Geen blikmais meer (te duur en witvisgevoelig)
- Meer voeren
- Het concentratieprincipe gaan hanteren
Deze drie punten in beschouwing nemende werd aldus begonnen met strooien in de laatste 3 weken van september 1982. De vliet werd in verschillende compartimenten ingedeeld die werden voorzien van codes ( S1 t/m S8). Met behulp van een tabel werd een piramidevormige concentratiestructuur opgezet. Zie tabel 1.
In tabel 1 is het gewicht van de gekookte mais weergegeven in grammen. Deze tabel is slechts een voorbeeld hoe het concentratieprincipe werd nagestreefd. Het is inderdaad een streefmodel, want getallen als ‘667 gram’ of ‘1292 gram’ zijn natuurlijk onzin. We zien dat de visstek zelf (S5) verreweg de meeste mais heeft gekregen (zo’n 7 kilo). Omdat het kommetje zich in een vlietsysteem bevindt is S4 de rest van het kommetje en zijn S1, S2, S3, S6, S7, en S8 stukken poldersloot. Het resultaat van deze voercampagne met gekookte mais was 33 karpers en een beperkt aantal verspeeld. Het uurgemiddelde vloog bovendien de gunstige kant op: ongeveer 4 tot 5 uur per gevangen karper tegen 10 uur in de aardappelperiode. Een aanzienlijke verbetering dus.
Over de kookmais. Deze mais is bij de Boerenbond te koop in zakken van 25 kilogram onder de naam kippenmais (code CHV2141). De bereiding: zo’n twee dagen weken en daarna 2 uur koken. Na het koken de mais eventueel nog een uurtje in de pan laten stomen zodat deze nog gaarder wordt. Zoals bekend zet mais tijdens de bereiding behoorlijk uit, het gewicht neemt 2 tot 2,5 keer toe. Dit schommelt enigszins een heeft te maken met de tijdsduur dat het spul is voorgeweekt. Tijdens het plannen van hoeveel je wilt gaan voeren (waarover straks meer) kan je uitgaan van het gewicht aan ongekookte- of gekookte mais. Wij gaan altijd uit van het gewicht van gekookte mais. Denken we bijvoorbeeld 10 kilogram mais ergens voor nodig te hebben dan halen we ongeveer 4 kilogram droge mais uit de zak (10 gedeeld door 2,5 is 4). Het is belangrijk nog even stil te staan bij de manier van vissen met deze mais. Meestal, zo ook in het geval van de zojuist beschreven voercampagne, wordt gevoerd met de kippenmais en gevist met zoete mais uit blik. Nu is dat eigenlijk niet helemaal juist want mais uit blik is andere mais dan kippenmais. Het ruikt anders, smaakt anders en ziet er zelfs anders uit. Bovendien is de kippenmais in de regel veel harder. Je kunt dus niet zeggen dat je met hetzelfde aas zit te vissen als waarmee je gevoerd hebt.
Zo hebben een vismaat en ik goede resultaten geboekt op een rivier door met kippenmais te vissen. Dit bleek in een groot aantal gevallen zelfs beter te werken dan de mais uit blik. De oorzaak lag hem vooral in de brasembestendigheid en mogelijk hebben bovenstaande punten er ook iets mee te maken. Over rivieren en kanalen straks meer. We houden het voorlopig beperkt tot de gesloten wateren.
Toen de mais was uitgewerkt werd uitgekeken naar een nieuwe aassoort. Een middagje rondsnuffelen in de supermarkt leidde tot de introductie van kapucijners. Er werd een campagne op touw gezet van precies één week waarin in totaal slechts 6 blikken werden gevoerd (om de dag twee blikken). In totaal betekende dat ongeveer 3,5 kilogram kapucijners, in de winter, want het was bar en bar koud en inmiddels eind december 1982. Ik weet nog goed hoe mijn vismaat en ik stonden te strooien terwijl onze handen bijna bevroren van de kou en de gure wind. Het leek een onbegonnen zaak en we gingen er eigenlijk niet vanuit dat er überhaupt iets gevangen zou gaan worden. Maar dat viel achteraf gezien allemaal erg mee. De kapucijnerstek viel namelijk samen met een holding area en was exact dezelfde stek als waar we in het najaar met mais hadden gevoerd. In principe veranderde er dus helemaal niets vergeleken met het najaar, behalve een andere aassoort en een gereduceerde hoeveelheid voer. De resultaten bleven niet uit en een aantal zeer fraaie winterkarpers werden gevangen. We vingen deze karpers met een watertemperatuur die dicht in de buurt van de 4 °C kwam. Overigens, tijdens de wintersessie van seizoen 1982/83 werd gewoon doorgevoerd met kapucijners. Dit wintersucces was te danken aan:
- De voerpartij met mais (september, oktober én november 1982)
- Het vinden van een holding area
- Gewoon doorvoeren gedurende de wintermaanden
Wat heeft een voerpartij met mais hiermee te maken? We zijn van mening dat, wil je er een goede winterstek op nahouden, je reeds in het najaar moet beginnen met voeren en dat consequent moet volhouden als het kouder begint te worden. Vooral de voorbereidende periode, net voor de winter begint, is zeer belangrijk. De karpers worden actief gehouden want ze krijgen voortdurend voedsel voorgeschoteld.
Kapucijners bleken een prima aas, genoeg reden dus het experiment gedurende het voorjaar van 1983 te herhalen op een typische voorjaarsstek (een stek waar de karpers in de regel naar toe trekken te gaan paaien). Deze stekken, beter gezegd gedeelten van het viswater, vertonen meestal tal van ondiepe plekken, veel riet en stukken weiland die regelmatig onder water staan. Op deze voorjaarsstek zat meer dan genoeg karper (observatie), kapucijners bleken het in de afgelopen winter goed te doen, dus… voeren met dat spul en wederom massaal. Er werd een tactiek gevolgd aan de hand van (aan het water getekende) plattegrondjes en concentratietabellen zoals we dat eerder deden tijdens de maiscampagne. Ongeveer 40 blikken kapucijners werden gevoerd gedurende 3 weken tijd op een stek waar het wemelde van de karper. Maar wat bleek? Slechts twee (!) karpers wisten we te vangen en daarmee uit. De kapucijners deden het nu dus niet, ondanks een vrij nauwkeurige voorbereide en geplande voercampagne. Ook aan de keuze van de stek lag het niet, want er zaten genoeg karpers. Na de resultaten een aantal dagen te hebben aangezien kwamen we tot de conclusie dat we te maken hadden met een paaidrang van de karpers. Het liefdesspel ging duidelijk voor het eten van onze bruine balletjes (die door de plaatselijke vissers voor chocoladenootjes werden aangezien). De voercampagne was dus mislukt door het paaigedrag van de vissen. Nadat het paaien was afgelopen bleken kapucijners ook niet te werken zoals we verwachtten. Niet op de voorjaarsstek, niet op de basisstek, niet ertussenin, nergens. Een vreemde seizoensgebondenheid van het aas dook op, wat vooral kracht werd bijgezet toen we de komende winter van 1983/84 weer volop met dit aas begonnen te vangen.
Voordat de winter van 1983/84 begon vond een kleine voercampagne met pinda’s plaats. Van dit aas is bekend dat je er niet mee hoeft te voeren omdat het een enorme instant werking heeft. Gezien de resultaten van enkele van mijn visvrienden op moeilijk viswater met pinda’s moet ik hier wel in geloven. Bovendien hadden we een soortgelijke ervaring omdat we in de zomer van 1983 onder erbarmelijke omstandigheden toch nog karper wisten te vangen met dit aas. Toch hebben we een tijdje met pinda’s gevoerd in september en oktober van 1983. In de voorbereidingsperiode voerden we ongeveer 8 kilogram aan gekookte ongebrande pinda’s. Weliswaar niet zo veel, maar aangezien het aas vrij duur is en het mogelijkerwijs uitsluitend door karper werd opgegeten, was het een acceptabele hoeveelheid. Over de bereiding van pinda’s: 10 uur weken in water en vervolgens 20 tot 40 minuten koken naargelang de gewenste hardheid. Pinda’s zetten tijdens de bereiding uit waardoor het gewicht ongeveer 1,5 keer toeneemt. (Heb je 8 kilogram pinda’s nodig dan ga je uit van 5 kilogram ongebrande pinda’s.)
De voerpartij had een zeer sterk effect maar dan wel in een zeer korte duur. Van een lange termijn effect was geen sprake. Tijdens de eerste sessie werden binnen één uur vijf karpers gehaakt en daarna werden sporadisch nog wat vissen gevangen. De watertemperatuur varieerde tijdens het voeren en vissen tussen de 14 °C tot 16 °C. Mogelijk was dat te laag. Er wordt wel gezegd dat pinda’s alleen goed werken bij een iets of wat hogere watertemperatuur, omdat dan de in pinda’s voorkomende olie zich makkelijk in het water kan verspreiden om zo de zintuigen van de karpers eerder te prikkelen, of sterker prikkelt dan in koud(er) water. Deze ‘watertemperatuur-pinda-theorie’ werd de komende winter van 1983/84 onderstreept toen er echt geen schub te vangen viel met pinda’s. Op een gegeven moment, tijdens één van de sessies in de winter, verwisselde ik een pinda voor een kapucijner en binnen vijf minuten bingo! En dat terwijl ik daarvoor al uren met een pinda op dezelfde stek had zitten vissen.
Het komend jaar (we zijn reeds in 1984 beland) stond geheel in het teken van voeren met boilies. Daarover meer in deel 3: Praktijk (boilies).
Walter
Publicatiedatum 08-07-2016 / laatste update 15-07-2016