Ik kom nog steeds mensen tegen die geschiedenis, bijvoorbeeld als vak op school, maar niets vinden. Je moet immers verder en ‘gebeurd = gebeurd’ is dan het verhaal. Er wordt echter voorbijgegaan aan het feit dat je weleens iets van geschiedenis zou kunnen leren over ‘het nu’. Waarom zijn de dingen zoals ze zijn? En kan het misschien beter en zijn daar voorbeelden van uit het verleden? Hoe ging het toen en wat gebeurde er daarna? Allemaal nuttige zaken die bovenal ook gewoon leuk kunnen zijn om even bij stil te staan. In dit artikel zal ik de begintijd van het boltrig tijdperk schetsen: de overgang van het freelinen naar het vissen met systemen die erop gericht waren de weerstand voor een aanbijtende vis zo groot mogelijk te maken. En je zult lezen dat er ook dingen opvallen die ondertussen gemakshalve zijn vergeten.
Alles werd anders en de Engelse Ziekte
Het karpervissen heeft tot nu toe één revolutie gekend en die is veroorzaakt door Kevin Maddocks in het begin van de jaren ’80 van de vorige eeuw. Eigenlijk, als ik de anekdote mag geloven en het bij het juiste eind heb, was het zijn vrouw die aan de wieg stond van het moderne karpervissen. Ze stelde een haar beschikbaar waaraan Kevin een hard aasje monteerde en de boilie aan de hair was geboren. In plaats van een geboortekaartje verscheen even later het legendarische boek Carp Fever dat (te beginnen in Engeland) het hele karpervissen voor eens en altijd op zijn kop zou zetten. Het was niet alleen de hair of het harde aas dat de klok sloeg, ook het systeem dat gebruikt zou worden om met al dit moois te vissen sloeg in als donderslag bij heldere hemel: de boltrig.
Eigenlijk ging het om een drietal innovaties tegelijk: de hair, het harde aas en de boltrig. Al deze zaken stonden haaks op de toen geldende principes uit de karpervisserij. Zo hoorde je de haak in het aas te verstoppen, was het aas liefst zo zacht mogelijk en weerstand was iets dat je probeerde te voorkomen. Ineens moest alles anders. Lees: alles.
Deze karperrevolutie voltrok zich in Nederland niet zonder slag of stoot. Grote namen uit de karpervisserij lieten kritische geluiden horen, want karpervissen zou karpervangen worden. Zo werd er gesproken van de Engelse Ziekte en ethische bezwaren tegen de dodelijk effectieve boltrigs doken één voor één op. Zo werd er geroepen dat karpers het aas zouden moeten kunnen afkeuren en uitspugen – boltrigs daarentegen zouden zo’n beetje alles haken wat er te haken viel, en dat ging de ethiek ver te buiten. (Het is maar goed dat er toen niet met plastic aasjes werd gevist, want dan zou het hek van de dam zijn geslagen. En: we weten nu dat boltrigs helemaal niet zo effectief zijn als toen werd gedacht.)
Ook de charme van het karpervissen stond onder vuur. De langzaam omhoog kruipende alu-waker en de spanning die dat met zich meebracht, zou voorgoed verleden tijd zijn. In plaats daarvan dansten de wakers voortaan op breipennen op en neer en vloog de lijn van de spoel, opgesierd door continu gekrijs van de beetverklikker. Daarbij maakte het ook niet langer uit hoever de visser van zijn hengels verwijderd was of bezig was met hele andere zaken, zoals het populaire slapen of het lezen van het toen nog populaire glossy blad met de goede interviews.
Het heeft even geduurd voordat de Engelse Ziekte in Nederland niet langer als ziekte werd beschouwd en voeten aan de grond kreeg. Althans, voor diegenen die er aanvankelijk moeite mee hadden. Zelf heb ik deze innovatie altijd als verrijking gezien, maar ook ik wilde niet al la minuut overstappen. Dat is niet zo vreemd omdat zoals gezegd alles anders zou worden. Daarnaast was Carp Fever in de begindagen in Nederland slecht verkrijgbaar en pas na de nodige moeite wist ik op 17 december 1982 een exemplaar te bemachtigen (jawel, de datum staat in het boek). Ondertussen, in december 1982, viste ik gewoon nog met freeline systemen en ving rond de kerstdagen winterkarpers met kapucijners. De kapucijners monteerde ik op een grote Rini Groothuis haak en liet de haakpunt vrij… Dus ja, zonder het te beseffen viste ik met een boltrig en was het freelinen zoals het hoort ver te zoeken. Want vreemd genoeg had ik het wakergewicht verhoogd en liet zoals gezegd de haakpunt vrij omdat de aanbeten dan lekker doorliepen. Kortom: in werkelijkheid deed een premature boltrig het werk. (Of ik dit toen ook zo op mijn netvlies had staan, weet ik niet meer.)
Alhoewel Carp Fever eind 1982 inmiddels op de boekenplank stond duurde het nog tot mei 1984 voordat ik de ommezwaai écht maakte. Achteraf begrijp ik dat wel, het freelinen zat immers stevig in het zadel en leverde vele karpers op. Dus waarom zou je dan een andere weg inslaan? Daarnaast was het weliswaar zo dat Carp Fever een schat aan informatie bevatte, maar ook niet alles. Er was allerlei additionele informatie beschikbaar die druppelsgewijs overwaaide uit Engeland als de wind de goede kant op stond. Om niet afhankelijk te zijn van de windrichting, werd ik lid van de British Carp Study Group (BCSG). Dat leverde een mooi boek op (inmiddels collectors item): The Fourth British Carp Study Group Book (1983) met artikelen van legendes als Andy Little and Richard Walker himself. Hilarisch om nu te zien dat ik foto’s in de kaft heb geplakt van op freeline systemen gevangen karpers: eentje op broodkorst, en eentje op kapucijners. Overigens was het lidmaatschap van de BCSG niet zo’n daverend succes. Ik kan me niet herinneren ook maar één clubblad te hebben ontvangen, en naar verluid is de Nederlandse belangenbehartiger er met de inschrijfgelden vandoor gegaan. Althans, zo ging het gerucht. Dat was extra pijnlijk, want alle moeite om die 25 gulden op het postkantoor met behulp van een zogenaamde postwissel naar de overkant van de Noordzee over te maken was voor niets geweest. Het gedoe met de postwissel en de naar verluid corrupte lokale penningmeester ging dermate moeizaam, dat het een beter idee zou zijn geweest het voormalige geeltje per flespost naar de overkant te laten drijven.
Ondertussen, op het vaste land – of zoals de Engelsen dat noemen het ‘Continent’ (doet me steevast denken aan Antarctica) zakten de eerste boltrigs inmiddels weg in de vaderlandse polderbodems. Discussies over de ethiek van het ‘nieuwe vissen’ bloedden één voor één dood en slechts de pijprokende (meestal stoffige) zonderling bleef zijn aardappels op de lijn rijgen. Het freelinen verdween van het Continent en het pionieren met de nieuwe systemen was begonnen.
Secrecy
Opvallend tijdens de begintijd was dat de nieuwe systemen zich in een wolk van geheimzinnigheid nestelden. Of dat nou typisch Hollands is weet ik niet, maar het was wel kenmerkend voor de heersende elite. We kwamen er algauw achter dat boltrigs en aanverwante aasjes uitermate effectief waren, en dat hield je liefst zo stil mogelijk natuurlijk. Veel heden ten daagse karpervissers kunnen het zich nauwelijks voorstellen, maar in die tijd waren er bijzonder weinig karpervissers. En de karpervissers die er waren zaten het liefst weggedoken onder hun paraplu, zo ver mogelijk weg van potentiële pottenkijkers. Hoe geheimzinniger hoe beter. Dat er toen zo weinig karpervissers waren had volgens mij te maken met de freeline technieken; die waren lastig onder de knie te krijgen en je moest vaak lang wachten op aanbeten. Je moest er maar zin in hebben! Met de komst van de boltrigs zou dit compleet gaan veranderen, al drong dat in het begin beslist niet tot ons door.
Om de Secrecy kracht bij te zetten werd door de eerder genoemde elite de Karper Studiegroep Nederland (KSN) buiten spel gezet. Daar zat immers het grote karperpubliek en die moest zo lang mogelijk in het ongewisse gelaten worden. De high-end verhalen en discussies verschenen eerst in de vorm van een Rotary Letter en vervolgens in De Aanslag, het besloten clubblad van het Karper Consortium. Tot mijn grote spijt heb ik alle afleveringen van De Aanslag in een vlaag van verstandsverbijstering weggegooid. Zonde! Na recentelijk contact met de voormalige hoofdredacteur van De Aanslag bleek dat ik één van die bladen voor meer dan de helft had volgeschreven. Waarmee? Ik was het straal vergeten.
D-day
Al met al heb ik de opkomst van de boltrig visserij in Nederland vanaf het prilste stadium mogen meemaken en daar een steentje aan bij mogen dragen. Dat ging niet zonder slag of stoot, het was werken geblazen. Of anders gezegd: de zoek-het-maar-uit show. De enige informatie die we hadden kwam mondjesmaat uit Engeland en verder rommelden we er onder de vlag van het Karper Consortium op los. Vooral veel zelf uitzoeken en door schade en schande wijs worden. Een geweldige tijd eigenlijk die ik voor geen goud had willen missen. In die dagen hield ik, geholpen door een Olivetti schrijfmachine, zeer gedetailleerde logboeken bij en zodoende heb ik bijna 30 jaar na dato nog de beschikking over live verslagen, opgeschreven op de momenten zelf. We gaan terug naar D-day, 26 mei 1984, half acht ’s ochtends:
“Een mijlpaal op het gebied van karpervissen hier. Na een week voeren met harde forellenvoer boilies lijkt dit aardig te lukken. De boilies werden gevist op hairs met een lengte van 4 tot 5 cm. Ik gebruikte wikkelgaren zwart sterkte “A”, Werkelijk waar, de runs gaan keihard! Maar enige problemen waren er ook: 2 keer miste ik een beet, en Erik-Jan miste ook twee keer een beet. De gemiste beten waren duidelijk karper, dat kon je zien aan de boeggolf die de wegvluchtende vis maakte. Voor de rest géén stootjes, maar dat geeft niets want zo’n run op zichzelf is reeds spectaculair genoeg! De 12-ponder is dus de eerste vis op een hair, de eerste op een boilie en veroorzaakte de eerste (gehaakte) run. Een probleem was bij het aanslaan dat je in het ‘niets’ sloeg, doordat het loodje was blijven liggen terwijl de karper wegschoot, zodat er een aanzienlijke “driehoek” in de lijn komt te liggen. Er werd niet gewerkt met extra weerstand veroorzakende dingen zoals clips en vaste loodjes. Maar het missen van beten is het gevolg van het feit dat je niet precies weet wat je nu eigenlijk moet doen en wat niet, geen wonder want alles is nieuw! […] Wat de voorbereiding betreft: in één week tijd gingen er zo’n 1000 boilies in. Na afloop van de sessie van vandaag voerden we er nog zo’n 100 stuks bij. Bijhouden dus!” 26 mei 1984
Een historisch stukje tekst, niet in de laatste plaats omdat mijn karpervisserij vanaf die dag voorgoed zou veranderen. Dan te bedenken dat ik twee dagen daarvoor nog achter een set freeline hengels zat en een tweetal karpers met een licht schuifloodsysteempje op mais ving.
(Het freelinen zou gedurende ruim 20 jaar na D-day van het toneel verdwijnen.) Inderdaad, alles was nieuw en we wisten niet wat we aan het doen waren. Ik gaf het zelfs toe. Vergeet niet dat dit de eerste boltrig was die in het betreffende water de bodem raakte. Dat had nog nooit iemand gedaan. Ook de karpers snapten het niet, wat voor een enorme opleving in de vangsten zorgde.
De ontwikkeling van de eerste boltrigs
Hoe zag zo’n eerste boltrig er eigenlijk uit? Er vallen een aantal zaken op. Ten eerste de lange hair (4 tot 5 cm). Dit leverde zowel perfect gehaakte vissen als de nodige missers op. Ten tweede, en dat is iets om over na te denken: een dunne hair, gemaakt van wikkelgaren sterkte A. Tegenwoordig is de hair in de regel even dik als de onderlijn door de knotless knot. Maar dat is niet zoals het ooit bedoeld was. Een hair moest lang, dun en soepel zijn was het idee. Immers: dan had de karper het idee een vrij liggend aasje op te nemen in plaats van een aan de haak gemonteerde constructie. Die haak kwam later wel naar binnen. Dit is een hele andere gedachtegang dan de anti-eject systemen van tegenwoordig, waarbij de vis rats-boem moet hangen. De lange, dunne en soepele hair lijkt een erfenis van het freelinen dat kort daarvoor nog de standaard was. Iets om over na te denken?
Dan het lood. We zijn begonnen met Arlesley Bomb wartelloodjes van 30 en even later 45 gram. Dit gewichtje werd met behulp van een zijlijntje aan de hoofdlijn gemonteerd en van backstoppers hadden we nog nooit gehoord. Ook het gebruik van een zijlijntje (uitermate geschikt om hopeloos in de knoop te gooien) viel onder het gedachtengoed van het inmiddels ten dode opgeschreven freelinen. Maar nu het opmerkelijkste van dit alles: we kregen runs en het lood had daar niets mee te maken (zijlijntjes, relatief lichte loodjes en geen backstopper). Veroorzaakte de weerstand van de monkey climbers de runs? Mogelijk, maar vismaat Toon kreeg runs aan lange hairs gevist met een pen. Al met al bekruipt mij het gevoel dat runs primair veroorzaakt werden (en worden) door een scherpe haak, in die dagen veelal een vlijmscherpe Jack Hilton maat 4. Het belang van scherpe haken werd dus gelijk duidelijk, meer nog dan bij freelining omdat daar de haak expliciet gezet moest worden.
Opvallend is verder dat de backstopper aanvankelijk zijn intrede deed om te voorkomen dat er ‘driehoeken’ in de lijn werden gezwommen en niet om een prik uit te delen. Zo gebeurde het zonder backstop regelmatig dat de karper voor je voeten zat terwijl het lood nog verderop lag. De backstopper zorgde voor een directer contact met de wegvluchtende vis, zonder dat je eerst de driehoek (van soms vele meters) uit je lijn hoefde te draaien. Toch duurde het niet lang voordat we inzagen dat gebruik van een backstopper minder stoppende runs en lossers tot gevolg had, of ze nu de feitelijke run veroorzaakten of niet.
“De eerste sessie met boilies op 26 mei leverde wel vis maar ook problemen op. Ten eerste werden runs gemist. Als oplossing gebruikte ik nu een tweede stopper en een AB-lood van 30 gram. De beten die we 26 mei kregen waren hard, maar de aanbeet op deze ‘bolt-hair’ sloeg werkelijk alles. Het ging onvoorstelbaar hard en de Optonic piepte in één toon. Ook was er geen aankondiging van de beet, maar in één keer: bam! De monkey climber, die 26 mei niet hoger kwam dan zo’n 10-15 cm tijdens de runs, bleef nu bovenin hangen. Ik had de indruk dat als ik de beugel zou sluiten dat de lijn meteen zou knallen, maar dat viel mee. Ook had ik meteen contact met de wegvluchtende karper, iets dat 26 mei dus niet het geval was. Opvallend is nu ook dat de eerste de beste beet hangt.” 28 mei 1984
De running rig was geboren. Het ging stapje voor stapje, want zwaarder lood vonden we maar eng. Dat zou immers hopeloos wegzakken in de blubber en het ergste van alles: de plons zou de karpers verjagen. Heel naïef om te denken eigenlijk, want de gemiddelde deegbal die we kort tevoren nog gebruikten woog rond de 60 gram en daar maakte niemand zich druk om. Bovenstaand citaat vervolgt met:
“De karper beet vrij snel na het ingooien (15 minuten ongeveer) dus erg veel was er niet verstoord door de redelijk zware plons van het 30-grams lood.”
Inmiddels waren de zijlijntjes wegens het in de knoop gooien afgeschaft. Althans, bij een loodgewicht van 30 gram. Weer een stapje vooruit dus. Een week later zat ik te vissen toen er aan de overkant van het water een auto stopte. Het was Jaap die net uit Engeland (via de British Carp Study Group) had vernomen dat het loodgewicht omhoog moest. Hij reed speciaal naar het water om mij dat te komen vertellen. Dus ja, die 30-grammer moest er toch echt vanaf. Met pijn en moeite monteerde ik een… 40 grams lood. Waarschijnlijk pingelde ik een zweetdruppeltje weg, want ik monteerde het zwaardere wartellood wederom met een… zijlijntje. En met succes, want korte tijd na de verschrikkelijke plons en de waterverplaatsing die dat tot gevolg had, volgde een run van een hard vechtende torpedovormige schubkarper. Alsof ik die ochtend al niet genoeg grensverleggend bezig was, brak tijdens de sliprun de ratel van de ABU 55. Die ratelpen zat in het molenhuis en niet in de spoel zoals bij vrijwel alle molens, dus vervolgens blokkeerde het tandwiel en zat er geen enkele beweging meer in de molen. Ook dat nog! Er zat niets anders op dan de beugel open te zetten en het molenhuis open te schroeven. Vraag me niet hoe ik het gedaan heb, maar het lukte en ik kon weer verder drillen. Mijn eerste kennismaking met ‘zwaar’ lood zal ik nooit meer vergeten en de ABU 55 met geluidloze slip ligt momenteel als aandenken te pronken in de vitrinekast.
Op dit punt aanbeland: zwaarder lood, backstopper en een lange, dunne hair. En soms nog zijlijntjes. Maar wat valt er nog meer op aan de eerste boltrigs? We hebben het nog niet gehad over de onderlijn: die was (toen al) gevlochten en vooral erg lang (30-45 cm). Gevlochten lijnen waren mondjesmaat te koop en zwart gevlochten dacron was zo’n beetje het enige bruikbare spul dat verkrijgbaar was. Geen idee hoe sterk het was, het rook naar verf en als je eraan trok werd het (blijvend) langer. Toch voldeed het wel, alleen écht soepel was het niet – laat staan schuurbestendig. Korte tijd na de introductie van de boltrigs gingen in het Karper Consortium stemmen op om gewoon met nylon onderlijnen te vissen omdat dit vanwege de stijfheid het uitspugen zou belemmeren. Heel goed gezien, al zou de stiff rig nog jaren op zich laten wachten. En ja, ik blijf me verbazen over de lange, dunne en soepele hairs die gewoon werkten. Misschien waren de systemen die we in het begin gebruikten wel in evenwicht, de onderlijnen waren immers lang en het ging steevast om running boltrigs. En nogmaals: we gebruikten zo scherp mogelijke haken!
We hebben het experimenteren met prehistorische boltrigs relatief lang, gehuld in geheimzinnigheid kunnen doen en het zou nog jaren duren voordat de rest van de karpervissend Nederland volgde. Nou ja, heel erg veel waren dat er nu ook weer niet, want zoals ik al aanstipte waren er in die dagen heel wat minder karpervissers dan tegenwoordig. Dat ons geëxperimenteer (en onvermijdelijk geknoei) zich in een waas van geheimzinnigheid hulde was typerend voor die tijd en zat bij veel karpervissers in het bloed. Opmerkelijk eigenlijk, want het diende (gelet op de weinige karpervissers) geen enkel doel. Het waren niet alleen de boltrigs die in Area 51 werden ontwikkeld; al tijdens het freelinen maakte ik pottenkijkers wijs dat kapucijners kleine chocoladenootjes waren en ving ik uiteraard nooit wat. Dit allemaal in een tijd dat er meer karpers rondzwommen dan tegenwoordig en er minder karpervissers waren. Bovendien waren er wateren waar nog nooit op karper gevist was: de zogenaamde maagdelijke wateren. Tegenwoordig nauwelijks voorstelbaar, maar het was zaak om in zo’n geval het complete water weg te retoucheren van de kaart alsof het niet bestond. Als je op dergelijke wateren ook nog eens met de dodelijk effectieve boltrigs en aanverwante aasjes ging vissen, dan snap je wel dat de karpers nog net niet de kant opsprongen. Maar ik dwaal af.
De opkomst van het vastloodsysteem
Een logisch vervolg op de running boltrig was het vastloodsysteem. Maar hoe opmerkelijk is het dat het nog vrij lang geduurd heeft voordat vast lood de standaard werd. Bij mij duurde dat ruim vijf jaar en pas rond 1990 rolden de eerste op een vastloodsysteem gevangen vissen in het net. Voor die tijd was de running boltrig (met backstopper) de standaard en kwam het niet in me op om m’n lood vast te zetten. Wellicht was dit de laatste stuiptrekking van het vijf jaar daarvoor afgeschafte freelinen? Het was immers de bedoeling om tussen de wartel en de backstopper een stukje vrijloop te creëren – een vrijloop die overigens geen echte vrijloop was wegens de gebrekkige lijngeleiding bij het lood en de gebruikte zware waker. Maar dat even terzijde. Gaf een running systeem nog enige vorm van hoopvolle beetregistratie, bij een vastloodsysteem was dat afgelopen. En kreeg je een beetindicatie, dan was dat in veel gevallen de helaas-pindakaas-show. Want het betekende meestal dat de karper er vandoor was zonder het aas met bijbehorende haak in de bek te hebben.
Op 30 juli 1990, ’s nachts om halftwee, ving ik mijn eerste karper op een vastloodsysteem en schreef de volgende ochtend het volgende:
“Dit keer een interessante sessie. Ik heb alle vissen gevangen met een vastloodmontage, en dat was spannend! Een uurtje na het ingooien van de linker hengel een werkelijk keiharde run zoals ik nog nooit gezien heb: één fluittoon van de Optonic, de waker bleef gewoon bovenin staan! Fantastisch om te zien! De buit was ook niet verkeerd: een prachtige 18-ponds spiegelkarper. De vis zat perfect gehaakt, de Drennan boilie hook maat 6 zat volgens het boekje vast onderin de bek. […] Het werd nog interessanter: op de rechter hengel (running boltrig) kreeg ik tot twee keer toe een run die stevig doorliep maar stopte. Toen heb ik ook op deze hengel een vastloodmontage gemonteerd en de volgende beet was een flitsende run die wel doorliep!” 30 juli 1990
De vaste montage voldeed weliswaar goed, maar betekende niet dat ik in de weken daarna meer karpers ging vangen. Hoe kwam dat? Je moet je voorstellen dat je op een running rig vaak kleine oplopertjes en stootjes krijgt, simpelweg omdat je enige vorm van beetregistratie hebt. Dergelijke aanbeten werden twitchers genoemd en waren vaak het voorstadium van de daadwerkelijke run. Het was dus zaak om na een twitcher beslist niet aan de lijn te trekken en de boel nog even te laten liggen, waarna vaak binnen enkele minuten alsnog een flitsende run volgde. Het was een kwestie van aanvoelen. Want een twitcher kon ook betekenen dat de rig niet werkte omdat er een stukje hout, of in het ergste geval een plastic zak aan je haak zat. Niet gelijk binnendraaien ter controle maar altijd eventjes laten liggen was de regel (tenzij het plastic zak-scenario er dik bovenop lag natuurlijk). Een vastloodmontage daarentegen kende in die dagen vrijwel geen twitchers en leverde gelijk runs op. Het opnemen en weer succesvol uitspugen van het aas was immers nauwelijks zichtbaar, maar dankzij de huidige onderwaterfilms weten we dat dit wel degelijk gebeurt. Eigenlijk wisten we het toen ook al dankzij de running rigs die enige vorm van beetregistratie hadden. Kortom de uitvoering was anders, maar beide systemen leverden elk op hun manier evenveel vis op.
Hangen tegenwoordig panklare rigsystemen in de rekken van de hengelsportzaak, in die tijd moest je ze zelf maken. Combi-rigs bestonden niet, onderlijnen waren per definitie soepel en voor huidige begrippen nogal aan de lange kant. In de prehistorie ging het zo:
“Het vastloodsysteem dat ik uitgeprobeerd heb ziet er als volgt uit: een zo soepel mogelijke onderlijn, in dit geval een Kryston 25lb lijn, met een lengte van ongeveer 30+ centimeter (niet veel korter maar ook weer niet overdreven lang). Verder een met rigtube gemonteerde dunne 6lb dacron hair net onder het oog van de haak en een vast lood van 45 gram. Waker zo hoog mogelijk op de naald om teruglopers te registreren en een relatief zware waker.” 3 augustus 1990
Het nieuwe aas
Over aas gesproken, hoe zat dat in de begindagen? Alhoewel aasontwikkeling een prachtig onderwerp is voor een volgende keer, is het zinvol hier even kort bij stil te staan. Net zo nieuw als de boltrig was de boilie, het gekookte en vooral kleine, harde deegballetje dat aan de flinterdunne hair werd gemonteerd. (Een boilie staat ook wel bekend als boelie en in sommige kringen wordt steevast gesproken van bollen, ballen of knikkers.) De ontwikkeling van boilies voltrok zich parallel aan die van boltrigs en werd van meet af aan een wetenschap op zich. Opmerkelijk, want over de samenstelling van grote deegballen hoorde je vrijwel nooit iemand. Zo’n deegbal werd hooguit een smakelijke hap genoemd, maar niemand bekommerde zich over de verhouding koolhydraten/ eiwitten en dat soort dingen. Met de komst van de boilie veranderde dat plotsklaps en hadden hele volksstammen ineens verstand van biochemie en voedingsleer. Of je je school nu had afgemaakt of niet, de specialisten schoten als paddenstoelen uit de grond. Al vanaf het begin rekenden we eiwitpercentages uit op de in die dagen mondjesmaat verkrijgbare en dure zakjapanner. Eiwitrijke boilies zouden vooral een langdurige werking hebben, in tegenstelling tot koolhydraatrijke boilies die hun vangkracht veel minder lang zouden behouden. Plusminus, want in feite ging het om de voedingswaarde van het aas (nutritive value) en aas met een hoge voedingswaarde (high nutritive value, HNV) heeft kennelijk veel eiwitten aan boord. De geestelijk vader van deze theorie is de Engelse karpervisser Fred Wilton die deze inzichten ontwikkelde in de jaren ‘60 van de vorige eeuw, notabene tijdens het freeline tijdperk en lang voor de komst van de boilies. Zijn idee was dat organismen voedsel prefereren met een hoge voedingswaarde met als primair doel overleven en zichzelf zo efficiënt mogelijk in stand houden. Op zijn tijd een snack (een koolhydraatknikker) is oké, maar op de lange duur zou HNV-aas de voorkeur genieten. Al met al was met de komst van de boilie het high school aasgebeuren geboren, opgespannen door een theorie die zoals gezegd al lang en breed bestond.
Kortom, er moesten vooral veel eiwitten in boilies gestopt worden en dan kwam het wel goed. Je kon overigens de fout maken te veel eiwitten in je boiliemix te verwerken waardoor ze onbedoeld van meet af aan dreven. En deden ze dat niet direct, dan kwamen de in pop-up veranderde ballen enkele uren later wel naar de oppervlakte. Ik zal nooit vergeten dat ik de volgende ochtend mijn ’s nachts gevoerde rode knikkers stuk voor stuk boven zag drijven.
Niet iedereen was het met de Wilton-theorie eens en dat resulteerde in twee kampen: de HNV-aanhangers en diegenen die de koolhydraatrijke snacks als aas prefereerden. Daaruit ontstond de gulden middenweg in de vorm van de 50-50 boiliemix; dergelijke boilies zouden voor de helft uit eiwitten en voor de helft uit koolhydraten bestaan. Ik heb dit altijd heel merkwaardig gevonden, want volgens mij klopte hier helemaal niets van. Immers: 50% eiwit is helemaal niet weinig. Dat is hartstikke veel!
Los van alle biochemie waar slechts weinigen echt verstand van hadden, mag ook het praktische aspect van de premature aasmakerij niet worden vergeten. Je moest je boilies sowieso zelf draaien en het was lang niet altijd zo eenvoudig om de juiste ingrediënten bij elkaar te sprokkelen. Zo waren de verschillende eiwitrijke poeders (caseïne, albumine, lactalbumine etc.) aanvankelijk slecht verkrijgbaar en peperduur. Daarnaast moest je snappen dat ze niet alleen de voedingswaarde omhoog joegen, maar noodzakelijk waren om überhaupt boilies te kunnen maken (uitharding). De juiste verhouding van de diverse eiwitpoeders was daarbij van belang, evenals de optimale kooktijd. Al met al was ook dit uitzoeken geblazen en veel zelf uitproberen. De meest simpele boilies werden (en worden nog steeds) gemaakt van zaken als mais- en griesmeel. De ingrediënten van dergelijke boilies waren goedkoop, makkelijk verkrijgbaar en je kon er keiharde uitstekend vangende koolhydraatrijke boilies van maken. De HNV-aanhangers schreven het succes van dergelijke boilies toe aan de instant werking ervan en op de lange duur zouden de vangsten sowieso zienderogen afnemen. Hier heb ik nooit iets van gemerkt en trouwens: zie maar eens een goed werkend instant aasje te maken! Dat is nog een hele puzzel.
In het bovenstaande heb ik wat tipjes van de aasontwikkeling opgelicht omdat het parallel liep aan de ontwikkeling van de eerste boltrigs. Karperaas is echter een vak apart en over de ontwikkeling en geschiedenis daarvan valt nog veel meer te vertellen. Dat is het onderwerp van een vervolgartikel.
De geschiedenisles
Ik begon dit artikel met te vertellen dat geschiedenis misschien niet ieders favoriete vak op school was. Gebeurd is gebeurd en we moeten verder. Onze hobby heeft één revolutie gekend die qua impact waarschijnlijk de enige omwenteling zal zijn die het zal meemaken. Al het andere is evolutie, geen revolutie. Het karpervissen heeft zich verder ontwikkeld, een tijdje in sneltreinvaart zelfs. Maar voor de mindset vind ik het zinvol eens te kijken hoe het nu eigenlijk allemaal begonnen is. Vallen er zaken op? Hoe deden we het toen en wat is ervan geworden? Zijn we dingen gemakshalve vergeten, zaken die toen belangrijk waren en dat misschien nog steeds zijn? En hoe vanzelfsprekend zijn bepaalde dingen die we nu blind aannemen, maar die ooit in de kern anders zijn geweest? Waar zijn bijvoorbeeld de dunne hairs gebleven en heeft iedereen het belang van (echt) vlijmscherpe haken nog wel op zijn netvlies staan? Denkt er nog weleens iemand na over de lengte van de hair? Vroeger durfden we niet korter, en nu durft niemand meer langer.
Ondertussen zien we met z’n allen op onderwaterfilms hoe vaak een vastloodsysteem met bijbehorende korte hair het laat afweten, dus hoe goed is zo’n systeem nu eigenlijk? Allemaal vragen die in mij opkomen door naar het prille begin van al dit moois te kijken.
Opvallend is verder dat het even geduurd heeft voordat boltrigs écht gemeengoed werden. Dit had aanvankelijk ethische en kort daarop psychologische oorzaken, want ook in het karpervissen geldt kennelijk dat vastgeroeste ideeën de neiging hebben zichzelf in stand te houden en daarmee innovatie in de weg staan. Zo is het opvallend hoezeer gevestigde freeline principes aanvankelijk een stevige vinger in de pap hadden bij de ontwikkeling van de eerste boltrigsystemen. Denk aan het gebruik van zijlijntjes, zo licht mogelijke loodjes en het ontbreken van een backstopper. Dat was onvermijdelijke ruis op de lijn, maar had wel tot gevolg dat de rigs stap voor stap in de goede richting ontwikkeld werden.
Walter
Publicatiedatum 11-04-2015 / laatste update 27-07-2019